Constitutionele monarchie: een bestuursvorm waarbij de macht van de koning(de monarch) is vastgelegd in een grondwet (de constitutie).
Slide 2 - Tekstslide
1.1
Koning Willem I
De koning nam alle belangrijke beslissingen
De koning en de ministers vormden samen de regering
Er was in Nederland ook een parlement: een volksvertegenwoordiging die bestond uit de Eerste en Tweede Kamer
Slide 3 - Tekstslide
1.1
Zie dia's
Schema leren in Teams
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
1.1
Luxemburgse kwestie (1866-1867)
Ruzie: wat gaat er gebeurt er met Luxemburg? Willem II doet stiekem
Parlement wordt boos!
Waarom kon het parlement niet boos worden op Willem II?
Slide 6 - Tekstslide
1.2
Liberalisme
Zo veel mogelijk vrijheid voor de burgers
Overheid moet zorgen voor orde en veiligheid, maar zo weinig mogelijk wetten
Iedereen zorgt voor zichzelf
Slide 7 - Tekstslide
1.2
Socialisme
Geld en bezit moet eerlijker verdeeld worden
Meer gelijkheid tussen arm en rijk
Bestuur moet armen meer helpen door beschermende wetten voor arbeider te maken
Socialisten & sociaaldemocraten
Slide 8 - Tekstslide
1.2
Confessionalisme
Baseren hun politieke ideeën op het geloof (confessie)
In Nederland toentertijd de katholieken en protestanten
Slide 9 - Tekstslide
1.2
Censuskiesrecht: kiesrecht waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, mochten stemmen
Met name socialisten strijden voor algemeen kiesrecht
Slide 10 - Tekstslide
1.2
Sociale kwestie: het probleem van de slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de industriële revolutie
Slide 11 - Tekstslide
1.2
Sociale wetten: wetten die mensen beschermen tegen de gevolgen van armoede, ziekte, ouderdom en werkloosheid.
Waarom willen liberalen en confessionelen geen sociale wetten?
Slide 12 - Tekstslide
1.2
Openbaar en bijzonder onderwijs
Confessionelen: bijzonder onderwijs moet ook betaald worden!
Liberalen: overheid is niet verantwoordelijk voor godsdienstlessen
Schoolstrijd: de politieke ruzie over de vraag wie het bijzonder onderwijs moest betalen
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
1.2
Vanaf 1880 worden politieke partijen opgericht
• De protestanten richtten de Anti-Revolutionaire Partij (ARP) op o.l.v. Abraham Kuyper (de 'kleine Luyden')*
Slide 15 - Tekstslide
1.2
• De katholieken gingen samenwerken o.l.v. Herman Schaepman. Later richtten de katholieken de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP) op
Slide 16 - Tekstslide
1.2
De liberalen richtten de Liberale Unie op, vooral voor de rijkere burgers
Slide 17 - Tekstslide
1.2
• De sociaaldemocraten richtten de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP) op o.l.v. Pieter Jelles Troelstra, vooral voor arbeiders.
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Powerrrles
Kahoot
Slide 20 - Tekstslide
1.3
1873 economische crisis-> komst van sociale wetten
1. Kinderwetje van van Houten: kinderen tot 12 jaar mogen niet meer in de fabriek werken
Slide 21 - Tekstslide
1.3
2. Ongevallenwet in 1901: kan je niet meer werken-> uitkering
3. Woningwet in 1901: woningen moesten voortaan aan voorschriften voldoen
Slide 22 - Tekstslide
1.3
Caoutchouc-artikel: grondwetsartikel uit 1887 dat kiesrecht gaf aan alle mannen die aan bepaalde eisen voldeden.
Wie werden uitgesloten?
Slide 23 - Tekstslide
1.3
Feminisme: een beweging die opkomt voor gelijke rechten voor de vrouw.
Eerste feministische golf: periode van 1870 tot ongeveer 1920 waarin steeds meer (vooral rijke) vrouwen in actie kwamen voorgelijke rechten
Slide 24 - Tekstslide
1.3
Pacificatie van 1917: naam voor de grondwetswijziging in 1917, toen socialisten, confessionelen en een deel van de liberalen voor elkaars wensen stemden
Wat waren die wensen?
Slide 25 - Tekstslide
1.3
Veranderingen van grondwet in 1917
Er kwam algemeen kiesrecht voor mannen ouder dan 23
De financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs werd ingevoerd
Het districtenstelsel werd vervangen door het stelsel van evenredige vertegenwoordiging
Vrouwen kregen passief kiesrecht
Slide 26 - Tekstslide
1.3
Parlementaire democratie: een bestuursvorm waarin de macht ligt bij een parlement dat gekozen wordt door de burgers
Gevolgen voor het parlement?
Slide 27 - Tekstslide
1.4
Nederland heeft invloed op politiek door
• Directe verkiezingen voor verschillende volksvertegenwoordigingen: de gemeenteraad (voor de gemeente), de Provinciale Staten (voor de provincie) en de Tweede Kamer (voor het hele land)
• Ook is er het referendum. Bij een referendum kunnen burgers stemmen over één wet of maatregel
Slide 28 - Tekstslide
1.4
Tweede Kamer
Elke 4 jaar verkiezingen die bepalen hoeveel zetels een partij krijgt
Coalitie: een groep partijen in de Tweede Kamer die het samen eens zijn over wat ze willen veranderen in Nederlanden en die de ministers aanwijzen die de plannen gaanuitvoeren.
Oppositie: De partijen in de Tweede Kamer die niet in de coalitie zitten.
Slide 29 - Tekstslide
1.4
Wat houden de volgende rechten in voor de Tweede Kamer?
• Het recht van budget.
• Het recht van interpellatie.
• Het recht van enquête.
• Het recht van initiatief.
• Het recht van amendement.
Slide 30 - Tekstslide
1.4
Klassieke grondrechten: grondrechten die burgers beschermen tegen de macht van de overheid.
Sociale grondrechten: grondrechten die zorgen voor bescherming van burgers door de overheid.