Lidwoorden meervoud

Welke lidwoorden heb je in het Nederlands ?
1 / 21
volgende
Slide 1: Open vraag
FransVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welke lidwoorden heb je in het Nederlands ?

Slide 1 - Open vraag

Welke lidwoorden heb je in het Frans ?
Tip: het zijn er 5

Slide 2 - Open vraag

De/het 
Een 

Slide 3 - Tekstslide

Mnl.
Vrl.
Mv.
de/het
een
Les articles (de lidwoorden) |
Lidwoorden 
Un
La / L'
Une
Les
Des
Le /L'

Slide 4 - Sleepvraag

Het meervoud 
De jongen   =>  le garçon           het meisje => la fille 
De jongens =>  les garçons        de meisjes => les filles 

Slide 5 - Tekstslide

Uitzondering! 

Slide 6 - Tekstslide

Het meervoud van le/la/l' =
A
les
B
des

Slide 7 - Quizvraag

Het meervoud van 'een' =
A
Unes
B
des

Slide 8 - Quizvraag

in het meervoud komt er achter het zelfstandignaamwoord een:
A
niks
B
een 's'

Slide 9 - Quizvraag

Opdrachten bij Duits maken
Oefening 18 t/m 22 
Leren voor het SO 

Slide 10 - Tekstslide

Toetsweek

Slide 11 - Tekstslide

Stappenplan --> wat is je eerste stap bij het invullen van het lidwoord?

Slide 12 - Open vraag

Stappenplan 
Stap 1 --> Is mijn zelfstandig naamwoord meervoud?
(eindigt het op een -s)?    vul  "les"  in bij NL: "de"
                                                     vul "des"  in bij NL: "geen vertaling, x "
Stap 2 --> Begint mijn zelfstandig naamwoord met een klinker ? Vul :  l’  in bij NL : de/het 
Stap 3 -->  Is mijn zelfstandig naamwoord:
 mannelijk:  Vul: Le  bij NL: de/het     Vul: Un bij NL: een
 vrouwelijk:  Vul: La bij NL: de/het     Vul: Une bij NL: een 

Slide 13 - Tekstslide

J'habite dans ____ ville. (een)
A
le
B
la
C
un
D
une

Slide 14 - Quizvraag

Il y a ____ touristes dans le bus (x)
A
Le
B
les
C
des
D
un

Slide 15 - Quizvraag

____ fille est sympa (het)
A
Le
B
L'
C
La
D
Les

Slide 16 - Quizvraag

Je vais à ____ hôtel (het)
A
Le
B
L'
C
La
D
Les

Slide 17 - Quizvraag

Weet je het rijtje van être nog ?

Slide 18 - Tekstslide

être
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je/j'
                        sont
                         suis
                sommes
                         êtes
                           est
                            es

Slide 19 - Sleepvraag

je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'être' met het onderwerp
suis
es
est
sommes
êtes
sont

Slide 20 - Sleepvraag

être
=
 zijn




il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij/men is (wij zijn)

Slide 21 - Sleepvraag