Creatief schrijven + lijdend voorwerp

WELKOM

bij Nederlands
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM

bij Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling zinsdelen
Drie vragen

1. Hoe vind je de persoonsvorm (pv) in een zin? 
2. Hoe vind je het onderwerp (ow) in een zin? 
3. Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) van een zin? 
timer
1:00

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling zinsdelen
1. Adam leest veel boeken in bed. 

pv =
wg = 
ow = 

timer
1:00

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling zinsdelen
2. Adam ligt veel boeken te lezen in bed. 

pv =
wg = 
ow = 

timer
1:00

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling zinsdelen

3. Mijn moeder heeft een taart gebakken. 


pv =

wg =

ow =


Welke zinsdeel is er over? 

Slide 5 - Tekstslide

Mijn moeder heeft een taart gebakken

pv = heeft

wg = heeft gebakken

ow (wie/wat + pv/wg?) = mijn moeder


Je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag 

"wie/wat + wg + ow?" stelt.

Slide 6 - Tekstslide

Lijdend voorwerp


Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld:
Hij maakt zijn huiswerk.
    Wat maakt hij?

    antwoord: zijn huiswerk

     'zijn huiswerk' is lv

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld:
Ze waarschuwden hem niet op tijd.
    Wie waarschuwden ze?

    antwoord: hem

     'hem' is lijdend voorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Wat ga je doen vandaag?
  • Markeer in de zinnen op blz. 9 van je boekje
naast de pv, ow en wg, nu ook het lijdend voorwerp!



Klaar? Maak online opdracht 1 en 4 van hoofdstuk 1 
in het Nieuw Nederlands boek. 

Slide 10 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Uitleg periode
  • Herhaling pv, ow en wg
  • Lijdend voorwerp

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg periode

Slide 12 - Tekstslide

Herhaling zinsdelen
1. Hoe vind je de persoonsvorm (pv) in een zin? 
vraagzin, tijd veranderen, getal veranderen 

2. Hoe vind je het onderwerp (ow) in een zin? 
wie/wat + persoonvorm?

3. Wat is het werkwoordelijk gezegde (wg) van een zin? 
alle werkwoorden in de zin (inclusief pv en woordje 'te') 

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht 3 (blz. 10) 
Uiterlijke kenmerken: haarkleur, ogen, lengte, dier/mens.
Innerlijke kenmerken: stoer, boos, aardig, ondeugend. 

Slide 14 - Tekstslide