Kapitel 6: 2tvm-28-5-lezen-derde-naamval

1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hausaufgabe war:
Machen in der online-Methode: 1) Lesen: 17 oder 18; 
2) Aufgabe 27 
3) 28

Lernen: 1) Woorden van de "der-Gruppe" (D-NL/NL-D). De woorden vind je in jouw aantekeningen of op blz. 44 boven.
Tipp: ezelsbrug: wasmandje.






Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lernziele:
Landeskunde und lesen:
- ich weiß, was eine Schultüte ist

Grammatik:
- ich wiederhole den Nominativ (1e naamval) und Akkusativ (4e naamval)
- ich lerne den Dativ (3e naamval) kennen
- ich kenne die Formen von der- und ein-Gruppe vom Dativ 



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aufgabe 27
A = 3 Die Tradition der Zuckertüte

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aufgabe 27
B= 2 Der geheimnisvolle Baum

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aufgabe 27
C= 1 Älteste Zuckertüten-Fabrik ist in Sachsen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aufgabe 27
D = 4 Zwei Millionen Zuckertüten im Jahr 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Richtig oder Falsch?
Seit 1600 bekommen die Schüler in Deutschland ihre Schultüten.
A
Richtig
B
Falsch

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Richtig oder Falsch?
Dieser Brauch ist sehr beliebt.
A
Richtig
B
Falsch

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Richtig oder Falsch?
Es wird erzählt, dass ein Zuckertütenbaum in jeder Schule wächst.
A
Richtig
B
Falsch

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deutsche Bundesländer:

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Richtig oder Falsch?
Es wird erzählt, dass eine Mutter in Thüringen oder Sachsen die erste Tüte mit Süßigkeiten füllte.
A
Richtig
B
Falsch

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hast du das Lernziel errreicht?
- ich weiß, was eine Schultüte ist
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Und jetzt:

- ich wiederhole den Nominativ (1e naamval) und Akkusativ (4e naamval)
- ich lerne den Dativ (3e naamval) kennen
- ich kenne die Formen von der- und ein-Gruppe vom Dativ 



Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welke naamval staat een onderwerp in het Duits?
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke naamval staat een lijdend voorwerp in het Duits?
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke naamval staat een meewerkend voorwerp in het Duits?
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Du brauchst jetzt dein Heft oder dein Buch (S.46/47)
und einen Stift.




Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welche Wörter gehören zur der- und ein-Gruppe?
Schreibe auf.
1. Seit 200 Jahren bekommen die Schüler in Deutschland ihre Schultüten.
2. Dieser Brauch ist sehr beliebt.
3. Woher kommt die erste Schultüte?
4. Wahrscheinlich hat ein Vater in Thüringen oder Sachsen seinem Kind eine Schultüte geschenkt.


timer
2:00

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diese Wörter gehören zur der- und ein-Gruppe.
Und in welchem Falls stehen sie? Schreibe auf.
Extra: Eine Form ist im Dativ (3e naamval). Siehst du, welche?

1. Seit 200 Jahren bekommen die Schüler in Deutschland ihre Schultüten.
2. Dieser Brauch ist sehr beliebt.
3. Woher kommt die erste Schultüte?
4. Wahrscheinlich hat ein Vater in Thüringen oder Sachsen seinem Kind eine Schultüte geschenkt.


timer
3:00

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welchem Fall stehen die Wörter aus der- und ein-Gruppe?
Seit 200 Jahren bekommen die Schüler in Deutschland ihre Schultüten.
A
die = 1e; ihre =1e
B
die = 4e; ihre = 4e
C
die = 1e; ihre =4e
D
die = 4e; ihre = 1e

Slide 21 - Quizvraag

Lieber zusammen am Smartboard besprechen
In welchem Fall stehen die Wörter aus der- und ein-Gruppe?
Dieser Brauch ist sehr beliebt.
A
dieser = 1e
B
dieser = 4e

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welchem Fall stehen die Wörter aus der- und ein-Gruppe?
Woher kommt die erste Schultüte?
A
die = 1e
B
die = 4e

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welchem Fall stehen die Wörter aus der- und ein-Gruppe?
Wahrscheinlich hat ein Vater in Thüringen oder Sachsen seinem Kind eine Schultüte geschenkt.
A
ein = 1e; eine = 4e; seinem = 3e
B
ein = 4e; eine =1; seinem = 3e

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Übersetze:
Ein Vater schenkt seinem Kind eine Schultüte.


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontleden
Ein Vater schenkt seinem Kind eine Schultüte.
schenkt                      -> gezegde
Ein Vater                   -> onderwerp
eine Schultüte       -> lijdend voorwerp
seinem Kind           -> meewerkend voorwerp

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het gezegde   (das Prädikat)
Ein Vater  schenkt    seinem Kind eine Schultüte.
-> alle werkwoordvormen in de zin

hier: schenkt

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het onderwerp   (das Subjekt)
Ein Vater schenkt seinem Kind eine Schultüte.
-> Wie/Wat + gezegde   
->  Wer/Was schenkt?
hier: Ein Vater

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het leidend voorwerp   (das direkte Objekt)
Ein Vater schenkt seinem Kind eine Schultüte.
-> Wie/Wat + gezegde + onderwerp:                                Wat schenkt de vader?
of: wat wordt geschenkt? (passief)
hier: die Schultüte

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het meewerkend voorwerp   (das indirekte Objekt)
Ein Vater schenkt seinem Kind eine Schultüte.
-> AAN wie/VOOR wie + gezegde + onderwerp
-> AAN wie schenkt de vader?
 
hier: seinem Kind

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bitte aufschreiben:

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de uitgangen bij de der- en ein-Gruppe
in de 3e naamval? Vul ook in jouw tabel in:
Die Mutter schenkt ihrem Sohn einen Kuli.
Der Vater schenkt dem Sohn einen Anspitzer.
Die Mutter schenkt ihrer Tochter eine Schere.
Der Vater schenkt der Tochter einen Taschenrechner.
Die Mutter schenkt dem Kind einen Bleistift.
Der Vater schenkt seinem Kind eine Schultüte.
Die Großeltern schenken ihren Enkelkindern eine Federmappe .
Die Lehrer schenken allen Kindern ein Radiergummi.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welche Eselsbrücken stehen hier für die Fälle?

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welche Eselsbrücken stehen hier für die Fälle?

Extra-Tipp: 1e: xexe; 4e: nexe

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hast du das Lernziel errreicht?
- ich lerne den Dativ (3e naamval) kennen
- ich kenne die Formen von der- und ein-Gruppe vom Dativ
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Hausaufgabe:
Leren:
- Vormen van de der- en ein-groep: 
Boek B, blz. 198/199, bolletje 13

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 40 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies