week 44: taalverzorging 14

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen

Slide 1 - Tekstslide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze week
Les 1: uitleg taalverzorging + werken aan weektaak 
Les 2: evt. verlengde uitleg + zelfstandig werken
Les 3: leesuur

Slide 3 - Tekstslide

Deze les
1. Wat weet je al? 
2. Uitleg taalverzorging samenstellingen 
3. Even kort aan de slag 
4. Afsluiten les 

Slide 4 - Tekstslide

Samenstellingen
Eén ding, één woord


Slide 5 - Tekstslide

Leg het verschil uit:
rodewijnglazen / rode wijnglazen

Slide 6 - Open vraag

wat is juist?
A
langetermijnplanning
B
lange termijn planning
C
lange termijnplanning

Slide 7 - Quizvraag

wat is juist?
A
oude kaaskroket
B
oudekaaskroket
C
oude kaas kroket

Slide 8 - Quizvraag

Samenstellingen
1. Samengestelde woorden met één klemtoon 
feestbeest, driegangendiner, derdewereldland
2. Ook mét Engelse leenwoorden
sportoutfit, feelgoodmovie
3. Samenstellingen bestaan niet alleen uit zelfstandig naamwoorden
daarvandaan, hierheen, lichtgeel, erbovenop
4. Kan ook afgeleid zijn van werkwoorden
kennismaking, ervan uitgaan, afmaken 

Slide 9 - Tekstslide

Lastig: het woordje er
Erbij, eroverheen, erdoor, erachter, ervoor

Je schrijft het vast aan een ander voorzetsel. 

Maar komt er een werkwoord bij? Dan dat werkwoord los. 
Ervan uitgaan, ervoor gaan, erbij stilstaan 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het langste woord dat jij kan bedenken? 

Slide 11 - Tekstslide

tussenklank
Soms heb je een extra letter nodig om de woorden aan elkaar te verbinden. 
Die letter is een soort lijm. 






Slide 12 - Tekstslide

tussen -s 
Hoor je een -s? Dan schrijf je een -s. 

Lastig?
Begint het tweede woord met een s, dan is het soms lastig horen. 
Zoals: dorpsstraat. 





Slide 13 - Tekstslide

tussen -en
Is er eerste deel van de samenstelling een zn met een meervoud op -en? 
Dan schrijf je de tussenklank - en. 

Bijv: vluchtelingenkamp en sterrenstelsel. 

Geen groenteNsoep. Weet iemand waarom? 




Slide 14 - Tekstslide

tussen -e
Is het eerste deel een zn met een mv dat eindigt op, -s, of -n en -s?
Dan alleen een tussen -e. Bijv. geboortedag, aspergesoep, reserveband
Is het eerste deel een woord zonder meervoud? 
Dan alleen tussen-e, zoals roggebrood en zonneschijn. 
Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord (in tweede deel)
Apetrots, beresterk, pikkedonker

Slide 15 - Tekstslide

tussen -er
Meestal bij zn die een meervoud hebben op -eren, zoals eieren. 
Eierop, kinderfiets. 


Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag 
1. Maak opdracht 1 t/m 5 (is onderdeel van je weektaak)
2. Je mag samenwerken met je buurman/buurvrouw op fluistertoon

Klaar? 
Kijk je werk na op It's Learning. 
Daarna mag je door naar opdracht 6 t/m 10 

Slide 17 - Tekstslide

Volgende les
Neem je mee:
Lesboek (kern), schrift en laptop
Gaan we aan de slag met:
vervolg uitleg H12 + opdrachten 

Slide 18 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.


Slide 19 - Tekstslide

Deze les
1. Werken aan je weektaak 
2. Hoe sta je ervoor? 
3. Afsluiten lees

Slide 20 - Tekstslide

Deze les

Slide 21 - Tekstslide

Weektaak les 14
Weektaak: opdracht 1 t/m 9
1. Check eerst of je opdracht 1t/m 6 al af hebt
2. Anders ga je verder vanaf opdracht 7 

Je werkt de eerste 10 minuten in stilte. Daarna mag je zachtjes overleggen. 

Klaar?
Kijk je werk na via It's Learning


timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Verbeter de volgende zinnen. Je verbetert de zinnen door woorden aan elkaar te schrijven die nu los staan. Schrijf alleen de woorden op die je verandert. 
1. "Wil je wat water voor mij in schenken?",  vroeg hij. Op het bureau van de directie secretaresse staat een mooie water karaf.
2. De leer stof voor de repetitie Nederlands gaat over aan elkaar schrijven. 
3. De burgemeester noemde de verkiezings uitkomst verbazingwekkend. 
Leg het verschil uit tussen zin A en B. 
a Tijdens de marathon zagen we een langeafstandsloper.
b. Tijdens de marathon zagen we een lange afstandsloper.
Het woord ‘kleinkind’ schrijf je aan elkaar, maar kan ook met een spatie geschreven worden (klein kind). Maak een zin waarin je het woord ‘kleinkind’ aan elkaar schrijft en maak een zin waarin je de woorden ‘klein kind’ (dus met een spatie) schrijft. (2 punten)

Verbeter de volgende zinnen. Je verbetert de zinnen door woorden aan elkaar te schrijven die nu los staan. Schrijf alleen de woorden op die je verandert.
1. "Wil je wat water voor mij in schenken?", vroeg hij. Op het bureau van de directie secretaresse staat een mooie water karaf.
2. De leer stof voor de repetitie Nederlands gaat over aan elkaar schrijven.
3. De burgemeester noemde de verkiezings uitkomst verbazingwekkend.

Leg het verschil uit tussen zin A en B.
a Tijdens de marathon zagen we een langeafstandsloper.
b. Tijdens de marathon zagen we een lange afstandsloper.

Het woord ‘kleinkind’ schrijf je aan elkaar, maar kan ook met een spatie geschreven worden (klein kind). Maak een zin waarin je het woord ‘kleinkind’ aan elkaar schrijft en maak een zin waarin je de woorden ‘klein kind’ (dus met een spatie) schrijft. 

Slide 23 - Tekstslide

Verbeter de volgende zinnen. Je verbetert de zinnen door woorden aan elkaar te schrijven die nu los staan. Schrijf alleen de woorden op die je verandert. 
1. "Wil je wat water voor mij in schenken?",  vroeg hij. Op het bureau van de directie secretaresse staat een mooie water karaf.
2. De leer stof voor de repetitie Nederlands gaat over aan elkaar schrijven. 
3. De burgemeester noemde de verkiezings uitkomst verbazingwekkend. 
Leg het verschil uit tussen zin A en B. 
a Tijdens de marathon zagen we een langeafstandsloper.
b. Tijdens de marathon zagen we een lange afstandsloper.
Het woord ‘kleinkind’ schrijf je aan elkaar, maar kan ook met een spatie geschreven worden (klein kind). Maak een zin waarin je het woord ‘kleinkind’ aan elkaar schrijft en maak een zin waarin je de woorden ‘klein kind’ (dus met een spatie) schrijft. (2 punten)

1. Verbeter de volgende zinnen. Je verbetert de zinnen door woorden aan elkaar te schrijven die nu los staan. Schrijf alleen de woorden op die je verandert.
1. inschenken, directiesecretaresse, waterkaraf
2. leerstof
3. verkiezingsuitkomst 

2. Leg het verschil uit tussen zin A en B.
Bij a gaat het om iemand die een lange afstand loopt, bij b is het iemand die lang is en een afstand loopt. 

3.
1. Gedraag je niet als een klein kind! 
2. Ik moet vandaag oppassen op mijn kleinkind. 

Slide 24 - Tekstslide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 
timer
30:00

Slide 25 - Tekstslide

Schrijf op voor mij 
Je levert dit zometeen bij mij in. 
1. Hoeveel antwoorden had je goed? 
2. Wat vond je lastige vragen? 
3. Wat ga je doen om dit beter te oefenen? Of ben je al tevreden met hoe je dit kan? 
Klaar
Maak je weektaak af
Kijk je weektaak na
Maak het extra oefenblad 

Slide 26 - Tekstslide

Oefenen, oefenen, oefenen
Vraag 1 veel fouten?
Lees de stof door en blijf oefeningen maken uit het boek. Herhalen kan altijd! 
Vraag 2 fout? 
Maak dan opdracht 4 nog een keer en kijk het goed na. Kan je zelf ook een voorbeeld bedenken van iets dat iets anders betekent met of zonder spatie?
Vraag 3 fout?
Dat kan ook liggen aan je woordenschat. Lezen helpt. Voor nu maak oefening 4 nog eens goed.  

Slide 27 - Tekstslide

Volgende les
Neem je mee:
Lesboek (kern), schrift en laptop
Gaan we aan de slag met:
taalverzorging H12

Slide 28 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen

Slide 29 - Tekstslide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 
timer
10:00

Slide 30 - Tekstslide

Deze les
1. Stillezen
2. Wat weet je al? 
3. Uitleg taalverzorging meervoudsvormen
3. Even kort aan de slag 
4. Afsluiten les 

Slide 31 - Tekstslide

Aan de slag: verhaal lezen + vragen maken
Lees het verhaal en maak de volgende opdrachten
1. Onderstreep alle bijvoeglijk naamwoorden (bv zegt iets over zn)
2. Omcirkel alle woorden die iets zeggen over een werkwoord (bijwoord)
3. Schrijf alle zn op die in het meervoud staan. Schrijf daarnaast het woord in het enkelvoud
------
4. Vergelijk met je buurman. Hebben jullie hetzelfde? Hebben jullie verschillende antwoorden, bedenk dan wat de juiste kan zijn. 
5. Wat zou het met dit verhaal doen als er geen bijvoeglijk naamwoorden en bijwoorden in zouden zitten? 



Slide 32 - Tekstslide

Wat heb je geleerd: 
1. Je kunt bijvoeglijk naamwoorden herkennen
2. Je weet waarom we bijvoeglijk naamwoorden gebruiken
3. Je kunt bijvoeglijk naamwoorden onderscheiden van bijwoorden 
4. Je kunt de juiste meervoudsvorm van een zelfstandig naamwoord schrijven 

Weektaak: hoofdstuk 12 
Opdracht 1 t/m 10
Klaar? Kijk na! Of maak de extra opdrachten op It's Learning

Slide 33 - Tekstslide

Woordjes 
Je moet voor de toets ook woordjes leren. Die woorden staan in een woordenlijst. 

1. Schrijf de woorden op die je (nog) niet kent 
2. Schrijf erachter wat je denkt dat het zou kunnen betekenen 

Slide 34 - Tekstslide

Volgende les
Neem je mee:
Lesboek (kern), leesboek schrift en laptop
Gaan we aan de slag met:
lezen! 

Slide 35 - Tekstslide

Welkom!
Welkom 

Etui, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen
timer
8:00

Slide 36 - Tekstslide

Welkom!
Stillezen
Pak je boek en ga stillezen 
timer
10:00

Slide 37 - Tekstslide

Woordjes 
Je moet voor de toets ook woordjes leren. Die woorden staan in een woordenlijst. 

Gisteren heb je opgeschreven welke woorden je nog niet kende. Nu zie je de woorden met hun betekenis. Omschrijf jouw boek (of wat je ervan vindt) met drie woorden uit de woordenlijst. 


Slide 38 - Tekstslide

Volgende les
Neem je mee:
Lesboek (kern), leesboek schrift en laptop
Gaan we aan de slag met:
hoofdstuk 36: bijwoorden en voorzetsels

Slide 39 - Tekstslide