Quiz extra
1 / 26
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 2 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 3 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 4 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 5 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 6 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 7 - Tekstslide
sportdag
Slide 8 - Tekstslide
Zonnebrand
Slide 9 - Tekstslide
Fietstocht
Slide 10 - Tekstslide
Pa komt na Ma. Dus Panama
Slide 11 - Tekstslide
tennis
Slide 12 - Tekstslide
Om de L is een Ei en daarna een D in een G. Dus OmLEiDing.
Slide 13 - Tekstslide
De G staat rond het woord wet. Dus G Rond Wet, maakt: Grondwet.
Slide 14 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
1. Welk spreekwoord is juist?
A
De kat in de pot vinden
B
De hond in de pot vinden
Slide 15 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
2. Welk woord moet je invullen op de stippellijn:
Deze soep ....... nergens naar.
A
proeft
B
smaakt
Slide 16 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
3. Wat is het onderwerp van deze zin?
Joost heeft hem geroepen!
Joost heeft hem geroepen!
A
Joost
B
hem
Slide 17 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
4. Wat is de juiste spelling?
A
Houd hij van me?
B
Houdt hij van me?
Slide 18 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
5. Welke spelling is juist?
A
pannekoek
B
pannenkoek
Slide 19 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
6. Wat is het meervoud van melodie?
A
Melodieën
B
Melodiën
Slide 20 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
7. Is 'onmiddelijk' goed of fout gespeld?
A
goed
B
fout
Slide 21 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
9. Wat is de persoonsvorm in de zin?
"Morgen ben ik eindelijk jarig"
"Morgen ben ik eindelijk jarig"
A
morgen
B
ben
C
jarig
D
eindelijk
Slide 22 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
spelling
10. Welk woord is FOUT geschreven?
10. Welk woord is FOUT geschreven?
A
appartement
B
raport
C
bodem
D
plafond
Slide 23 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
woordenschat
11. Wat betekent belemmeren?
11. Wat betekent belemmeren?
A
verhinderen
B
zeuren
C
remmen
D
jaloers zijn
Slide 24 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
Slide 25 - Video
Deze slide heeft geen instructies
Slide 26 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
