Zin 1 : In de verte loopt
een jongen.
Zin 2: Een van de meisjes draagt een gele jas.
In zin 1 is een een lidwoord. Het hoort bij het ZN jongen.
In zin 2 is Een een telwoord; het lidwoord van meisjes = de.
een = lidwoord (een jongen, een jas); Een = telwoord (1, 2, 3, 4, ..)