In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
week 1: omgang en maatschappij
Slide 1 - Tekstslide
Welk woord hoort bij de omschrijving?
A
het ontzag
B
het compromis
C
instemmen met
D
het argument
Slide 2 - Quizvraag
Wat past onder de vlek?
A
beargumenteren
B
instemmen met
C
het meningsverschil
D
prijzen
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent het onderstreepte woorden?
A
zeggen dat iemand of iets heel goed is
B
De reden waarom je iets vindt.
C
Zeggen dat je het ergens mee eens bent
D
Proberen het samen eens te worden
Slide 4 - Quizvraag
week 2: maken en materialen
Slide 5 - Tekstslide
Wat past onder de vlek?
A
de watt
B
de fitting
C
de generator
D
het elektron
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord hoort bij de omschrijving?
A
omzetten
B
opwekken
C
uitschakelen
D
de generator
Slide 7 - Quizvraag
A
de fitting
B
de generator
C
de watt
D
het elektron
Slide 8 - Quizvraag
week 3: moelijke woorden
Slide 9 - Tekstslide
A
B
C
D
het elektron
Slide 10 - Quizvraag
Wat past onder de vlek?
A
naar mate
B
ter plekke
C
eensgezind
D
wederzijds
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent het onderstreepte woorden?
A
gebaseerd op meningen, niet op feiten
B
gebaseerd op beelden, niet op geluiden
C
gebaseerd op feiten, niet op meningen
D
gebaseerd op zijn gevoel
Slide 12 - Quizvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
INHOUDSWOORDEN
Ik las gisteren een heelleukboek
las = werkwoord (ww)
heel=bijwoord (bw)
leuk = bijvoeglijk naamwoord (bv)
boek = zelfstandig naamwoord (zn)
Slide 15 - Tekstslide
Noem de 4 woordsoorten die inhoud geven aan een zin. (typ ze voluit)
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Geen inhoudswoord
inhoudswoorden
Lidwoord
voorzetsel
Zelfstandig naamwoord
werkwoord
bijvoegelijk naamwoord
Bijwoord
voegwoord
Voornaamwoord
Slide 18 - Sleepvraag
?
inhoudswoorden
functiewoorden
Weten
jullie
waar
ik
mijn
rode
zonnebril
gelaten
heb
Slide 19 - Sleepvraag
LESDOEL.
Ik leer wat samentrekkingen zijn en kan samentrekkingen herkennen in een zin.
Er zijn rode paprika's en groene paprika's.
Er zijn rode en groene paprika's.
Het schrift heet een voorkant en achterkant.
Het schrift heeft een voor- en achterkant.
Slide 20 - Tekstslide
Er zijn gele tulpen en rode tulpen.
Schrijf de zin korter op en laat één woord weg.
Slide 21 - Open vraag
Slide 22 - Tekstslide
Hoe kun je de onderstreepte woorden samentrekken?
Er zijn veel voordelen en nadelen
Slide 23 - Open vraag
Hoe kun je de onderstreepte woorden samentrekken?
Ik heb wondjes op mijn linkerhand en rechterhand.
Slide 24 - Open vraag
Zinsontleding
Bij zinsontleding hak je een zin in stukjes en benoem je de zin per stukje. Je begint altijd met de persoonsvorm, daarna het gezegde, daarna het onderwerp, dan het lijdend voorwerp enzovoorts.
Slide 25 - Tekstslide
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.
Slide 26 - Sleepvraag
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan onze trainer
gegeven.
Slide 27 - Sleepvraag
Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
De meester
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.
Slide 28 - Sleepvraag
lesdoel
Ik kan het onderwerp en het werkwoord. op elkaar afstemmen.