8 februari AFT- telefonisch contact met stagebedrijf

9 februari- BMF wat gaan we doen?
  • Telefonisch contact leggen met stagebedrijf Les 1

  • Herhalen 3.1 Hoofdletters en 3.2 Leestekens 
  • Theorie 3.3 Meervoud 
  • Volgende les (donderdag 15 februari) hebben we een toets over 3.1 Hoofdletters en 3.2 Leestekens
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
LOBMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

9 februari- BMF wat gaan we doen?
  • Telefonisch contact leggen met stagebedrijf Les 1

  • Herhalen 3.1 Hoofdletters en 3.2 Leestekens 
  • Theorie 3.3 Meervoud 
  • Volgende les (donderdag 15 februari) hebben we een toets over 3.1 Hoofdletters en 3.2 Leestekens

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdletter voor maanden van het jaar?
A
ja
B
nee

Slide 2 - Quizvraag

Met of zonder hoofdletter?
A
Moslim
B
moslim
C

Slide 3 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
MBO Zadkine
B
mbo Zadkine

Slide 4 - Quizvraag

Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
minister-president
B
Minister-President

Slide 5 - Quizvraag

Dubbele punt ( : )
  • Je zet een dubbele punt in een zin als je iets aankondigt.      Dit zijn de namen van de studenten die zijn ingeloot: Bram, Davida en Emma. 
  • Met een dubbele punt kun je ook een citaat aankondigen.     De trainer riep: 'Kom op, volhouden!'
  • Je zet een dubbele punt ook voor een opsomming.                  Zo laad je de accu op: ....



Slide 6 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma?
  • Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.
Jeroen, kom je zo?

  • Dit geldt ook voor een tussenvoegsel: 
Helaas, de volgende keer beter. 
Ach, dat is niet zo leuk

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer gebruik je nog meer een komma?
  • In opsommingen: Peter, wil jij kaas, eieren, melk en koekjes halen in de Albert Heijn?
  • Tussen twee persoonsvormen (werkwoorden): Als we je roepen, mag je binnenkomen. 
  • Voor voegwoorden (signaalwoorden) zoals omdat, maar, nadat, want, voordat. Ik heb je drie keer gebeld, maar kreeg steeds je voicemail. 

Slide 8 - Tekstslide

Aanhalingstekens      ('  ')
Je gebruikt ze:                       Voorbeelden
bij een citaat
Lianne vroeg: 'Wil iedereen zijn mobiel uitzetten?'
Als je een woord ironisch bedoelt
Echt 'knap' dat je een twee hebt.
Als het om het woord of de groep woorden zelf gaat
'Faciliteren' betekent: iets mogelijk maken.

Slide 9 - Tekstslide

Waar hoort de dubbele punt?
Stef zei 'Ik ga straks naar huis om te koken."
A
Stef:
B
zei:
C
koken:

Slide 10 - Quizvraag

Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens

Slide 11 - Quizvraag

Aanhalingstekens kunnen nadruk geven op een woord.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

komma
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.

Slide 13 - Quizvraag

Waar moet de komma?
A
Piet, hoe oud ben jij?
B
Piet hoe oud, ben jij?
C
Piet hoe, oud ben jij?
D
Hier hoeft geen komma

Slide 14 - Quizvraag

Tekens bij woorden
- apostrof
- trema
- accent
- weglatingsstreepje

Slide 15 - Tekstslide

 Apostrof ( ' )
  • Bij meervoud en bezit na a, o, i, u, y, als je het anders verkeerd zou uitspreken: agenda's, logo's, tosti's, Danny's auto.
  • Om bezit aan te geven na een s-klank (-s, -x, -z): Bas' verjaardag, Max' vriendin.
  • Bij weglating: 's middags, 's-Gravenhage ('s= des)
  • Bij afkortingen, cijfer- en letterwoord: mbo'er, A4'tje. 

Slide 16 - Tekstslide

Apostrof?
A
Cas' zusje
B
Cas's zusje

Slide 17 - Quizvraag

Apostrof?
A
smsje
B
sms'je

Slide 18 - Quizvraag

Apostrof?
A
Lorenz' auto
B
Lorenz's auto
C
Lorenzs auto

Slide 19 - Quizvraag

Trema 
  • Om aan te geven dat je de letter apart uitspreekt: België, officiële

Slide 20 - Tekstslide

Trema of geen trema?
A
egoisme
B
egoïsme

Slide 21 - Quizvraag

Trema of niet?

A
tweeentwintig
B
tweeëntwintig

Slide 22 - Quizvraag

Accent 

  • Om te laten zien of je de klank kort of lang uitspreekt.                 Het zijn de streepjes naar links (è), naar rechts (é) en het ‘dakje’ (ê): logé, café, première, crêpe, enquête
  • Om aan te geven op welk woord de nadruk moet liggen. Gebruik dan het streepje naar rechts:
     – Ik vind dat we dat juist wél moeten doen.

Slide 23 - Tekstslide

Welk accent klopt?
A
premiére
B
première

Slide 24 - Quizvraag

Waar staat het juiste accent?
A
privé
B
prive
C
privè

Slide 25 - Quizvraag

Weglatingsstreepje
Om aan te geven dat je een deel van het woord weglaat:

  • in- en uitrijden
  • voor- en achterkant

Slide 26 - Tekstslide

Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?
A
huismannen-en huisvrouwen
B
huismannen en -vrouwen
C
huis- en huisvrouwen

Slide 27 - Quizvraag

Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?
A
voor- en achterkant
B
voorkant- en achter
C
voorkant- en achterkant

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Meervoud van tarief?

Slide 35 - Open vraag

Meervoud van bacterie?

Slide 36 - Open vraag

Meervoud van garage?

Slide 37 - Open vraag

Meervoud van accu?

Slide 38 - Open vraag

Contact leggen met bedrijven 

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Telefoneren stagebedrijf

1. Wie heeft er weleens telefonisch contact gelegd met een
bedrijf voor een stage of (bij)baan? Hoe ging dat?

2. Wanneer kan het handig zijn om te doen?

Slide 41 - Tekstslide

Contact maken stagebedrijf

Als je een bedrijf benadert voor een sollicitatie, stuur je een e-mail, brief of cv. Maar het is ook handig om even te bellen. Zo leg je persoonlijk contact  en krijg je dingen sneller geregeld. Hoe doe je dat professioneel en duidelijk? 

Slide 42 - Tekstslide

Non- verbale communictatie
- Gezichtsuitdrukkingen (ook wel mimiek genoemd)
- Lichaamsbewegingen en houding
- Gebaren
- Oogcontact
- Aanraking
- Ruimte
- Stem

Slide 43 - Tekstslide

Non- verbale communicatie
Je denkt misschien dat er tijdens het bellen geen sprake is van non- verbale communicatie. 
Maar stel je voor dat je gaapt? Welk signaal geeft dat af?
Of stel dat je belt in een rumoerige ruimte. Of je notificaties staan aan, zodat de ander je berichtjes hoort binnenkomen.
Hoe denk je dat dat overkomt?

Slide 44 - Tekstslide

Hoe speelt non- verbale communicatie een rol tijdens telefoneren? Do's en Don'ts

Slide 45 - Open vraag

Een belscript maken
Bij een belangrijk telefoontje is het handig om te werken met een belscript. Als je hier vaak mee oefent kom je steeds professioneler over. 

Bedenk een stagebedrijf en verzin een naam van de contactpersoon die je gaat bellen

Slide 46 - Tekstslide

Welke informatie?
  • Naam
  • opleiding bij Zadkine
  • periode en ruimte voor stageplaats?
  • Waarom wil je daar stage lopen? 

  • Doel: sollicitatiegesprek krijgen. 

Slide 47 - Tekstslide

Instructie 
Bereid het gesprek voor met de vragen op de volgende sheet. 
Doe de oefening in drietallen:

Nummer 1: belt
Nummer 2: speelt het bedrijf
Nummer 3: noteert top en tips 

Na 3 minuten wissel je van rol 

Slide 48 - Tekstslide

Mijn belscript 
* Wat wordt de openingszin?
* Hoe leg je uit wie je bent en waarvoor je belt?
* Wat is de vraag waarmee je erachter komt welke persoon je  nodig hebt?
* Wat vraag je om deze persoon te spreken te krijgen?
* Wat zeg je als men je niet kan of wil helpen?
* Wat zeg je als diegene die je wilt spreken afwezig is?
* Wat vraag je om te checken of je de juiste persoon aan de lijn hebt?
* Wat zeg je ter afsluiting van het gesprek? 

Slide 49 - Tekstslide

Welke tips en tops kreeg je van je klasgenoot?

Slide 50 - Open vraag

Volgende les: 15 februari
  • Aanstaande donderdag hebben jullie een toets over 3.1 Hoofdletters en 3.2 Leestekens (NU Nederlands)
  • Zorg dat je je computer meeneemt!
  • Oefenen voor de toets kan je in NU Nederlands (3.1 en 3.2 taalverzorging) 

Slide 51 - Tekstslide

Wat vond je van de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 52 - Poll