15 december BMF1- 3.3 Meervoud en 3.1 en 3.2 herhalen
18 december AFT1
Wat gaan we doen vandaag?:
3.1 Hoofdletters en 3.2 Leestekens herhalen: volgende les toets!
Theorie 3.3 Meervoud.
Zelfstandig werken aan flyer.
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
18 december AFT1
Wat gaan we doen vandaag?:
3.1 Hoofdletters en 3.2 Leestekens herhalen: volgende les toets!
Theorie 3.3 Meervoud.
Zelfstandig werken aan flyer.
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
oktober
B
Oktober
Slide 8 - Quizvraag
Met of zonder hoofdletter?
A
Moslim
B
moslim
C
Slide 9 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
kerst
B
Kerst
Slide 10 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
MBO Zadkine
B
mbo Zadkine
Slide 11 - Quizvraag
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
minister-president
B
Minister-President
Slide 12 - Quizvraag
Dubbele punt ( : )
Je zet een dubbele punt in een zin als je iets aankondigt. Dit zijn de namen van de studenten die zijn ingeloot: Bram, Davida en Emma.
Met een dubbele punt kun je ook een citaat aankondigen. De trainer riep: 'Kom op, volhouden!'
Je zet een dubbele punt ook voor een opsomming. Zo laad je de accu op: ....
Slide 13 - Tekstslide
Wanneer gebruik je een komma?
Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.
Jeroen, kom je zo?
Dit geldt ook voor een tussenvoegsel:
Helaas, de volgende keer beter.
Ach, dat is niet zo leuk
Slide 14 - Tekstslide
Wanneer gebruik je nog meer een komma?
In opsommingen: Peter, wil jij kaas, eieren, melk en koekjes halen in de Albert Heijn?
Tussen twee persoonsvormen (werkwoorden): Als we je roepen, mag je binnenkomen.
Voor voegwoorden (signaalwoorden) zoals omdat, maar, nadat, want, voordat. Ik heb je drie keer gebeld, maar kreeg steeds je voicemail.
Slide 15 - Tekstslide
Aanhalingstekens (' ')
Je gebruikt ze: Voorbeelden
bij een citaat
Lianne vroeg: 'Wil iedereen zijn mobiel uitzetten?'
Als je een woord ironisch bedoelt
Echt 'knap' dat je een twee hebt.
Als het om het woord of de groep woorden zelf gaat
'Faciliteren' betekent: iets mogelijk maken.
Slide 16 - Tekstslide
Waar hoort de dubbele punt? Stef zei 'Ik ga straks naar huis om te koken."
A
Stef:
B
zei:
C
koken:
Slide 17 - Quizvraag
Welke leestekens gebruik je bij een citaat?
A
Uitroeptekens en dubbele punt
B
Dubbele punt en aanhalingstekens
Slide 18 - Quizvraag
Aanhalingstekens kunnen nadruk geven op een woord.
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quizvraag
komma
A
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de lamp al brandde.
B
Toen ze thuis kwam zag ze dat de lamp al brandde.
Slide 20 - Quizvraag
Waar moet de komma?
A
Piet, hoe oud ben jij?
B
Piet hoe oud, ben jij?
C
Piet hoe, oud ben jij?
D
Hier hoeft geen komma
Slide 21 - Quizvraag
Tekens bij woorden
- apostrof
- trema
- accent
- weglatingsstreepje
Slide 22 - Tekstslide
Apostrof ( ' )
Bij meervoud en bezit na a, o, i, u, y, als je het anders verkeerd zou uitspreken: agenda's, logo's, tosti's, Danny's auto.
Om bezit aan te geven na een s-klank (-s, -x, -z): Bas' verjaardag, Max' vriendin.
Bij weglating: 's middags, 's-Gravenhage ('s= des)
Bij afkortingen, cijfer- en letterwoord: mbo'er, A4'tje.
Slide 23 - Tekstslide
Apostrof?
A
Cas' zusje
B
Cas's zusje
Slide 24 - Quizvraag
Apostrof?
A
smsje
B
sms'je
Slide 25 - Quizvraag
Apostrof?
A
Lorenz' auto
B
Lorenz's auto
C
Lorenzs auto
Slide 26 - Quizvraag
Apostrof of niet?
A
Karins handtas
B
Karin's handtas
C
Karins' handtas
D
Karins's handtas
Slide 27 - Quizvraag
Trema
Om aan te geven dat je de letter apart uitspreekt: België, officiële
Slide 28 - Tekstslide
Trema of geen trema?
A
egoisme
B
egoïsme
Slide 29 - Quizvraag
Trema of niet?
A
tweeentwintig
B
tweeëntwintig
Slide 30 - Quizvraag
Accent
Om te laten zien of je de klank kort of lang uitspreekt. Het zijn de streepjes naar links (è), naar rechts (é) en het ‘dakje’ (ê): logé, café, première, crêpe, enquête
Om aan te geven op welk woord de nadruk moet liggen. Gebruik dan het streepje naar rechts:
– Ik vind dat we dat juist wél moeten doen.
Slide 31 - Tekstslide
Welk accent klopt?
A
premiére
B
première
Slide 32 - Quizvraag
Waar staat het juiste accent?
A
privé
B
prive
C
privè
Slide 33 - Quizvraag
Weglatingsstreepje
om aan te geven dat je een deel van het woord weglaat:
in- en uitrijden, voor- en achterkant
Slide 34 - Tekstslide
Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?
A
huismannen-en huisvrouwen
B
huismannen en -vrouwen
C
huis- en huisvrouwen
Slide 35 - Quizvraag
Waar wordt het weglatingsstreepje juist gebruikt?
A
kerstverlichting- en kerstversiering
B
kerstverlichting en -versiering
C
kerstverlichting en versiering
Slide 36 - Quizvraag
Waar is het weglatingsstreepje correct gebruikt
A
dinsdag- en woensdagavond
B
dinsdagavond- en woensdagavond
C
dinsdagavond- en woensdag
Slide 37 - Quizvraag
Zelfstandig werken
Nog bezig met je flyer? Werk hieraan verder, laatste les om eraan te werken. (Inleverdatum zaterdag 23 december)
Klaar met je flyer? Maak opdracht 1 t/ 6 van 3.3 Meervoud in NU Nederlands
Je mag ook oefenen met de opdrachten van 3.1 Hoofdletters en 3.2 Leestekens, voor de toets na de vakantie.