Klinisch redeneren- redeneerhulpen

Klinisch redeneren
Bekijken van redeneerhulpen.


1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Klinisch redeneren
Bekijken van redeneerhulpen.


Slide 1 - Tekstslide

Doelen van de les
  • Aan het einde van de les kan je kritische momenten noemen  in het klinisch redeneren.
  • Aan het einde van de les weet je minimaal 4 redenatie hulpen te benoemen en kunt uitleggen hoe ze werken.
  • Aan het einde van de les kan je een eigen casus uitschrijven aan de hand van de stappen van klinisch redeneren. 

Slide 2 - Tekstslide

Wat is klinisch redeneren?
Het is de kern van jou inschattingsvermogen als zorgverlener. Hierop ga je bepalen wat je vindt van de situatie maar ook wat je denkt dat er moet gebeuren en waarom. 

Slide 3 - Tekstslide

Waarom is klinisch redeneren belangrijk?

Slide 4 - Woordweb

Waarom klinisch redeneren 
  1. verantwoordelijkheid voor het juist over dragen van patienten.
  2. Rol in vroegsignalering van van onverwachte situaties.
  3. Zorginhoudelijk communiceren naar arts en andere zorgprofessionals.
  4. Conform wet BIG je keuzes kunnen verantwoorden. 
  5. Met klinisch redeneren blijf je leren, door je carriere heen.

Slide 5 - Tekstslide

Denkfouten/valkuilen van klinisch redeneren

Slide 6 - Woordweb

Valkuilen bij klinisch redeneren.
  1. Verankering. Vastklampen aan denkbeelden niet goed meer kijken naar nieuwe informatie
  2. Vooringenomenheid/zelfoverschatting.  Aannames op basis van eerdere ervaringen, vooroordelen meenemend
  3. Zoeken naar bevestiging. De neiging om info te zoeken die jou ideeën ondersteunen.
  4. Denken dat zorgvrager zijn klachten verzint. 
  5. Vroegtijdig stoppen of focussen op 1 aandoening. 

Slide 7 - Tekstslide

Wat doe je concreet?
  1. Orrienteren op de situatie
  2. Klinische probleemstelling (PES)
  3. Aanvullend klinisch onderzoek
  4. Klinisch beleid (Doelen SMART en interventies) 
  5. Klinisch verloop
  6. Nabeschouwing                                   Terug naar 1!
Dus een continue proces!

Slide 8 - Tekstslide

Wat heb je nodig voor klinisch redeneren?


1. Kennis van anatomie, patho fysiologie, medicijnen.
2. Ervaring
3. Analytisch vermogen
4. Kritisch denken

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het officiële overdrachtsprotocol in Nederland?
A
SIRS
B
SBARR
C
EWS
D
ABCDE

Slide 10 - Quizvraag

Wat is waar over redeneerhulpen?
A
Er is geen kennis voor nodig
B
Ze vervangen kennis en ervaring nooit
C
Alleen voor onervaren medewerkers
D
Zijn alleen voor artsen bedoeld

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Video

OPDRACHT
Elk tweetal krijgt 1 van de onderstaande redeneerhulpen. Leg in 30 sec uit wat ze inhouden. En noem een voorbeeld van een situatie (praktisch) waarin je deze zou kunnen gebruiken/inzetten.

SBARR/ EWS/ EMV/ SIRS criteria/ AVPU/ ABCDE-methode/SOAP/ anamnese volgens Gordon/ FAST-methode

Slide 13 - Tekstslide

Even oefenen met klinisch redeneren

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
Met het uitwerken van je casus 2.

Slide 15 - Tekstslide

Doelen van de les
  • Aan het einde van de les kan je kritische momenten noemen  in het klinisch redeneren.
  • Aan het einde van de les weet je minimaal 4 redenatie hulpen te benoemen en kunt uitleggen hoe ze werken.
  • Aan het einde van de les kan je een eigen casus uitschrijven aan de hand van de stappen van klinisch redeneren. 

Slide 16 - Tekstslide

Eigen casus uitwerken
  • Schrijf uit in twee tallen aan de hand van Bakker of cirkel zie ppt. 
  • Zorg ervaar dat je probleem formuleerd aan de hand van de PES en dat je doelen SMART zijn geformuleerd
  • beschrijf ook concreet je verpleegkundige interventies

Slide 17 - Tekstslide

Evaluatie les
Hoe was de les voor jullie? Wat was goed, wat was minder?

Tot volgende week!

Slide 18 - Tekstslide