In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Nederland in de WOI
Slide 1 - Tekstslide
Welk jaartal hoort bij het begrip Von Schlieffenplan
A
1914
B
1917
C
1923
D
1924
Slide 2 - Quizvraag
Waar liep het westelijk front?
A
van het noorden van België, via het noorden van Frankrijk, naar de Zwitserse grens
B
van het zuidwesten van België, via het noorden van Frankrijk, naar de Duitse grens
C
van het noorden van België, via het noorden van Frankrijk, naar de Duitse grens
D
van het zuidwesten van België, via het noorden van Frankrijk, naar de Zwitserse grens
Slide 3 - Quizvraag
Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.
Slide 4 - Quizvraag
Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
De plaats waar een oorlog gepland wordt.
D
De voorkant van een leger.
Slide 5 - Quizvraag
Welk land hoort niet bij de Geallieerden?
A
Engeland
B
Verenigde Staten
C
Frankrijk
D
Duitsland
Slide 6 - Quizvraag
Bij welk bondgenootschap hoorde Rusland in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As landen
D
NAVO
Slide 7 - Quizvraag
Bij welk bondgenootschap hoorde Frankrijk in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As-landen
D
NAVO
Slide 8 - Quizvraag
Welke moord was de aanleiding voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moord op de Duitse keizer, Wilhelm II
B
De moord op de Russische tsaar, Nicolaas II
C
De moord de keizer van Oostenrijk-Hongarije, Franz Jozef
D
De moord op de troonopvolger van het Oostenrijks-Hongaarse rijk Franz Ferdinand
Slide 9 - Quizvraag
De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 10 - Quizvraag
Welk woord heeft niets te maken met nationalisme?
A
vlag
B
land
C
mitrailleur
D
volk
Slide 11 - Quizvraag
Nationalisme is:
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.
Slide 12 - Quizvraag
Wie kwamen na de Russische Revolutie van 1917 in Rusland aan de macht?
A
kapitalisten
B
communisten
C
fascisten
D
nationaalsocialisten
Slide 13 - Quizvraag
Amerika doet mee met de Eerste Wereldoorlog in het jaar:
A
1912
B
1914
C
1917
D
1918
Slide 14 - Quizvraag
Vooraf controleren van het nieuws/pers door de overheid:
A
Communisme
B
Indoctrinatie
C
propaganda
D
censuur
Slide 15 - Quizvraag
Welk verdrag moest Duitsland na de Eerste Wereldoorlog tekenen?
A
Verdrag van München
B
Verdrag van Parijs
C
Verdrag van Versailles
D
Verdrag van Münster
Slide 16 - Quizvraag
Wie is de schuldige van de oorlog, volgens het Verdrag van Versailles?
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Rusland
C
Frankrijk
D
Duitsland
Slide 17 - Quizvraag
Leerdoelen
Je weet de betekenis van de begrippen mobilisatie en distributie.
Je kunt omschrijven welke drie gevolgen Nederland had van de Eerste Wereldoorlog.
Slide 18 - Tekstslide
Theorie
Belgie was, net als Nederland neutraal. Toch raakte Belgie bij de oorlog betrokken (hoe gebeurde dit..?). Dat kon ook Nederland gebeuren. Daarom besloot de Nederlandse regering dat het leger klaar moest staan om het land te verdedigen bij een eventuele aanval. Het leger moest worden gemobiliseerd.
Opschrijven:
Mobilisatie: Het leger gereedmaken voor een oorlog.
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Theorie
De mobilisatie leverde het Nederlandse leger 200.000 man op. Deze bewaakten vooral de grenzen. Dat was ook nodig want er kwamen nogal wat mensen naar de Nederlandse grenzen toe:
1 miljoen Belgische mensen kwamen onderdak zoeken in Nederland.
Duizenden soldaten deserteerden en gingen naar Nederland.
Slide 21 - Tekstslide
Het dodendraad
Slide 22 - Tekstslide
Theorie
De Nederlandse economie had veel last van de oorlog. Door het oorlogsgeweld nam de internationale handel af. Het vervoer van grondstoffen, producten en voedsel over zee werd erg gevaarlijk. Honderden (!) Nederlandse handelsschepen werden geraakt door torpedo's door Duits onderzeeers.
Slide 23 - Tekstslide
Theorie
In de loop van de oorlog ontstond er een tekort aan producten. Om de beschikbare producten zo eerlijk mogelijk te verdelen onder de Nederlanders werd er een distributie ingevoerd.
Opschrijven:
Distributie: een manier om beschikbare producten te verdelen, vaak met een systeem van bonnen.
Slide 24 - Tekstslide
De vergissing van Troelstra
Slide 25 - Tekstslide
Nederland veel last van oorlog --> Hongersnood
1918: leider van socialistische partij, Pieter Jelles Troelstra, roept de revolutie uit
Wilde macht van Nederland bij arbeiders hebben
Kreeg geen steun dus mislukte
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Video
Gevolgen neutraliteit Nederland
De Duitse Keizer vlucht net na de oorlog uit Duitsland.
Hij krijgt asiel in Nederland en woont daar tot zijn dood in 1941
Slide 28 - Tekstslide
Wat
Maak de invulsamenvatting
en de kennen en kunnen vragen.
Tijd
Tot einde van de les
Hoe
Zachtjes praten mag.
Muziek via Chromebook ook.
Hulp
De docent loopt rond.
Klaar
Maak een samenvatting/Flashkaarten/Begrippenlijst
timer
5:00
Slide 29 - Tekstslide
Aan de slag
1. Maak de opdrachten ..... op pagina 61-63.
2. Optioneel: kijk In Europa - 1916 en In Europa 1917
Slide 30 - Tekstslide
Leerdoelen nabespreken
Je weet de betekenis van de begrippen mobilisatie en distributie.
Je weet drie gevolgen voor Nederland in de Eerste Wereldoorlog.
Slide 31 - Tekstslide
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in Nederland het distributiestelsel ingevoerd. Waarom was het distributiestelsel nodig? En voor welke groep was dit stelsel bedoeld?
A
Het was nodig vanwege de Dodendraad, en het was alleen bedoeld voor Belgische vluchtelingen.
B
Het was nodig vanwege de Dodendraad, en het was bedoeld voor alle burgers.
C
Het was nodig vanwege de handelsbelemmeringen, en het was alleen bedoeld voor Belgische vluchtelingen.
D
Het was nodig vanwege de handelsbelemmeringen, en het was bedoeld voor alle burgers.
Slide 32 - Quizvraag
Wat betekend het begrip mobilisatie?
A
Het leger gaat meevechten
B
Het leger kan zich snel bewegen
C
Het leger communiceert veel met elkaar
D
Het leger staat paraat, maar vecht niet mee.
Slide 33 - Quizvraag
In de bron is te zien dat de Dodendraad wordt aangelegd onder toezicht van soldaten.
Bij welk land horen deze soldaten?
A
België
B
Duitsland
C
Nederland
D
Frankrijk
Slide 34 - Quizvraag
Hoeveel Belgische vluchtelingen kwamen er naar Nederland?