2V le 14 septembre
1 / 14
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
la famille
Slide 3 - Woordweb
Slide 4 - Video
Slide 5 - Link
le père
la tante
le frère
le fils
la grand-mère
la cousine
le cousin
le grand-père
la mère
l'oncle
la fille
la soeur
Slide 6 - Sleepvraag
De grootouders hebben een hond.
A
Les grands- parents ont une chien.
B
Les grand- parents ont un chien.
C
Les grands- parents ont un chien.
D
Les grand- parents ont le chien.
Slide 7 - Quizvraag
Er zijn nichtjes op het strand.
A
Il y a des cousins à la plage.
B
Il y a des cousines à la plage.
C
Il y a les cousines à la plage.
D
Il y a les cousins à la plage.
Slide 8 - Quizvraag
De moeder is in (= in) het zwembad.
Slide 9 - Open vraag
Vandaag heb ik iets voor jou.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Link
A. optreden
B. ontdekt worden
C. zin hebben om te
A. men heeft, we hebben
B. Muriel heeft
C. hij heeft
D. zij heeft
E. u heeft, jullie hebben
F.zij hebben
1. ils ont
2. Muriel a
3. vous avez
4. on a
5. il a
6. elle a
