H1.4 Lezen 3 B/K

1.4 Lezen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

1.4 Lezen

Slide 1 - Tekstslide

Lesopbouw
MySkills: kritisch naar jezelf kijken!
1. Terugblik vorige les 
2. Lesdoelen 
3. Voorkennis activeren
4. Instructie
5. Zelfstandig werken
6. Afsluiting (MySkills: aandacht voor je werkplek! Opruimen en stoelen aanschuiven)

Slide 2 - Tekstslide

Manieren van lezen
  • Orienterend lezen
  • Globaal lezen
  • Precies lezen
  • Zoekend lezen
  • Kritisch lezen

Slide 3 - Tekstslide

Als ik een leesboek lees, gebruik ik de leesstrategie:
A
Zoekend lezen
B
Globaal lezen
C
Precies lezen
D
Oriënterend lezen

Slide 4 - Quizvraag

Als ik iets opzoek in het woordenboek, gebruik ik de leesstrategie:
A
Oriënterend lezen
B
Precies lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen

Slide 5 - Quizvraag

Bij welke leesstrategie lees ik de tussenkopjes, de eerste en laatste alinea, de eerste en laatste zin van alle alinea's ?
A
Oriënterend lezen
B
Precies lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen

Slide 6 - Quizvraag

Bij welke leesstrategie bekijk ik de tekst, tussenkopjes, illustraties, anders gedrukte woorden, de bron ?
A
Oriënterend lezen
B
Precies lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen

Slide 7 - Quizvraag

Ik moet leren voor een toets, welke leesstrategie pas ik toe?
A
Zoekend lezen
B
Precies lezen
C
Oriënterend lezen
D
Globaal lezen

Slide 8 - Quizvraag

Bij welke leesstrategie lees ik de tekst helemaal, let je op signaalwoorden die verbanden aangeven, zoek je de kernzinnen en hoofdgedachte.
A
Oriënterend lezen
B
Precies lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen

Slide 9 - Quizvraag

Welke leesstrategie pas je toe om deelonderwerpen in de tekst te vinden?
A
Globaal lezen
B
Oriënterend lezen
C
Precies lezen
D
Kritisch lezen

Slide 10 - Quizvraag

Bij welke leesstrategie bekijk ik de tussenkopjes, opvallende tekens, anders gedrukte woorden ?
A
Oriënterend lezen
B
Precies lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen

Slide 11 - Quizvraag

Bij welke leesstrategie zou ik woorden die ik niet begrijp op moeten zoeken in het woordenboek?
A
Oriënterend lezen
B
Precies lezen
C
Globaal lezen
D
Zoekend lezen

Slide 12 - Quizvraag

Als ik wil weten of de tekst betrouwbaar is, gebruik ik de leesstrategie:
A
Kritisch lezen
B
Zoekend lezen
C
Globaal lezen
D
Precies lezen

Slide 13 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Maak van 1.4 de volgende opdrachten: 1 t/m 7 ( Klaar? maken De Leestaak!) 

Afspraken tijdens het zelfstandig werken:
1. Als je iets niet snapt mag je je schoudermaatje vragen. Doe dit zachtjes.
2. Kom je er samen niet uit, dan steek je je vinger op. Je gaat ondertussen verder met de volgende opdracht.
3.Tijdens mijn ‘service-rondje’ probeer ik je te helpen.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Kritisch lezen
Objectieve informatie of subjectieve informatie?
Objectief = neutraal, feitelijk
Vraag: is dit waar? 
Is dit onderzoecht, bewezen, te controleren?

Subjectief = niet neutraal, eigen mening komt naar voren
Vraag: vind ik dit ook? 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Tekstslide

Onderwerp van de tekst: even opfrissen
Het onderwerp van de tekst kun je vinden door oriënterend te lezen. Je kijkt dan alleen naar de titel, afbeeldingen, tussenkopjes van een tekst. Ook kun je letten op dikgedrukte woorden. Ook is het verstandig om de eerste alinea te lezen. Het onderwerp van een tekst schrijf in zo min mogelijk woorden op


Slide 24 - Tekstslide

Tekstdoelen: even opfrissen

Om het doel te vinden let je op de titel, de bron, en de hoofdgedachte. Het doel van de tekst is het antwoord op: "Wat wil de schrijver van de tekst bereiken bij de lezers?"

Verschillende tekstdoelen:

1. Informeren: de schrijver wil dat je iets te weten komt

2. Activeren/tot handelen aansporen: de schrijver wil dat jer iets doet 

3. Overtuigen: de schrijver wil je overtuigen van zijn/haar mening

4. Gevoelens uiten: de schrijver wil je vertellen hoe hij/zij zich voelt

5. Adviseren: de schrijver wil je raad geven

6. Waarschuwen: de schriver wil je vertellen dat je iets niet moet doen of moet vinden

7. Amuseren: de schrijver wil je vermaken met het verhaal: ter ontspanning


Slide 25 - Tekstslide