H.FL2 les 9 maart Spreken Opbouw en tekstverbanden

Spreken
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Spreken

Slide 1 - Tekstslide

Hoofdstuk 1 
Opbouwopdrachten
Opbouw en tekstverbanden

Slide 2 - Tekstslide

Opbouw van een informatieve presentatie
1. Introductie
- Jezelf voorstellen
2. Inleiding:
- aandacht van je publiek trekken, bijv met een anekdote of nieuwsfeit
- introductie onderwerp
- eventueel hoofd- en deelvragen benoemen
- uitleg opbouw presentatie

Slide 3 - Tekstslide

3. Middenstuk
- informatie over het onderwerp (en eventuele deelonderwerpen)
- of antwoord op deelvragen
4. Slot
- Samenvatting;
- of antwoord op hoofdvraag
5. Afsluiting
- publiek bedanken
- gelegenheid voor vragen

Slide 4 - Tekstslide

Opbouw van een overtuigende presentatie
1. Introductie
- Jezelf voorstellen
2. Inleiding:
- aandacht van je publiek trekken, bijv met een anekdote of nieuwsfeit
- introductie onderwerp
-(vraag)stelling noemen
- uitleg opbouw presentatie

Slide 5 - Tekstslide

3. Middenstuk
- informatie over het onderwerp
- argumenten vóór je standpunt
- tegenargumenten
- ontkrachten tegenargumenten
4. Slot
- Samenvatting en conclusie

5. Afsluiting
- publiek bedanken
- gelegenheid voor vragen

Slide 6 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Tekstverbanden 
De bouwstenen van een tekst worden door tekstverbanden aan elkaar verbonden. De schrijver gebruikt hiervoor signaalwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

Welke vier tekstverbanden moet je kennen!

Er zijn nog meer tekstverbanden. Maar dit zijn voorlopig de belangrijkste.
- Opsomming
- Tegenstelling
- Oorzaak - gevolg
- Reden, verklaring

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden 
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 10 - Tekstslide

Opsomming

Een voetbalteam bestaat uit: een keeper, verdedigers, middenvelders, aanvallers, een coach, wisselspelers en een verzorger.


Signaalwoorden zijn:

ten eerste, ten tweede, om te beginnen, ook (nog), verder, ten slotte, en.

Maar ook: dubbele punt (:); liggende streepjes (-); getallen (1,2,3); dots.

Slide 11 - Tekstslide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 12 - Tekstslide

Tegenstelling

Vanmorgen moest ik vroeg opstaan, maar morgen kan ik uitslapen.


 Signaalwoorden zijn:

tegenover, maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant...aan de andere kant.

Slide 13 - Tekstslide

Tegenstelling
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Slide 14 - Tekstslide

Tekstverbanden

Slide 15 - Tekstslide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 16 - Tekstslide

Verklaring / argument

Want, omdat, daarom, vanwege, immers, aangezien

De schrijver legt een oorzaak van een verschijnsel of gebeurtenis uit.

Slide 17 - Tekstslide

"Onregelmatige werktijden, de hitte en de hectiek van de keuken, het contact met gasten, dat kun je op school niet nabootsen."

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
geen verband

Slide 18 - Quizvraag

"Het leerbedrijf waar je stage gaat lopen, is niet verplicht je een vergoeding te betalen. Maar in de praktijk doen leerbedrijven dit meestal wel.

Welk verband kom je hierboven tegen?
A
Opsomming
B
tegenstelling
C
geen verband
D
voorbeeld

Slide 19 - Quizvraag

Vandaag leer je verschillende vormen van migratie. Denk bijvoorbeeld aan emigratie.

Welk signaalwoord kom je hierboven tegen?
A
migratie
B
verschillende
C
denk....aan
D
bijvoorbeeld

Slide 20 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
Zijn vriendin daarentegen is wel heel erg aardig.
A
Opsomming
B
Oorzaak-gevolg
C
Conclusie
D
Tegenstelling

Slide 21 - Quizvraag

Welk verband staat in deze zin?
In de winkel haal ik brood en melk.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Middel-doel
D
Voorwaarde

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Link