T1F Grammatica - Op Niveau Blok 5 + 6 (woordsoorten)


Van welke woordsoort is het onderstreepte woord?

Welke telefoonnummers heb je in je contacten gezet?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Van welke woordsoort is het onderstreepte woord?

Welke telefoonnummers heb je in je contacten gezet?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord

Slide 1 - Quizvraag


Van welke woordsoort is het onderstreepte woord?

Welke telefoonnummers heb je in je contacten gezet?
A
bijvoeglijke naamwoorden
B
zelfstandige naamwoorden
C
werkwoorden
D
meervouden

Slide 2 - Quizvraag


Van welke woordsoort is het onderstreepte woord?

Welke telefoonnummers heb je in je contacten gezet?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Quizvraag


Van welke woordsoort zijn de onderstreepte woorden?

Welke telefoonnummers heb je in je contacten gezet?
A
werkwoorden
B
gezegde

Slide 4 - Quizvraag


Als je let op de betekenis van de zin, welk werkwoord is volgens jou dan het belangrijkste?

Welke telefoonnummers heb je in je contacten gezet?

Slide 5 - Open vraag

Welke namen geven we de verschillende werkwoorden in een zin?

Slide 6 - Woordweb

Woordsoorten: 3 soorten werkwoorden
Werkwoorden kun je in 3 soorten verdelen:
  1. Zelfstandige werkwoorden
  2. Hulpwerkwoorden
  3. Koppelwerkwoorden

Aan het eind van deze les kun je 1 en 2 in zinnen aanwijzen. 
Het koppelwerkwoord komt volgend jaar (of ken je ook al).

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
  1. Het zelfstandig werkwoord vertelt wat er gebeurt (de handeling);
  2. Het is dus het belangrijkste werkwoord voor de betekenis van de zin;
  3. In een enkelvoudige zin kan maar 1 werkwoord het zelfstandig werkwoord zijn.


Slide 8 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
  1. Ik loop over straat.
  2. Ik heb over straat gelopen.
  3. Ik zal over straat lopen.

In deze zinnen is lopen wat er gebeurt (de handeling).
Het heeft hier de vorm van pv (zin 1), voltooid deelwoord (zin 2) en infinitief (zin 3)

Slide 9 - Tekstslide

Hulpwerkwoord(en)
  1. Hulpwerkwoorden 'helpen' het zelfstandig werkwoord;
  2. Je kunt ze weghalen uit de zin (dan moet je die wel een beetje veranderen om hem weer kloppend te maken)
  3. Ze zeggen vaak iets over de tijd (hebben, zijn, zullen) of geven de zin een speciale betekenis (willen, kunnen, moeten).

Slide 10 - Tekstslide

Hulpwerkwoord(en)
  1. Ik loop over straat.
  2. Ik heb over straat gelopen.
  3. Ik zal over straat lopen.
  4. Ik wil over straat lopen.

In zin 2 geeft heb aan dat het in het verleden is gebeurd.
In zin 3 geeft zal  aan dat het in de toekomst wel gaat gebeuren.
In zin 4 geeft wil een speciale betekenis aan de zin. Zo'n werkwoord noemen we met een moeilijk woord een 'modaal werkwoord'.

Slide 11 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden weglaten?
1. Ik heb over straat gelopen.
1a. Ik ... over straat gelopen.
1b. Ik liep over straat.

2. Ik zal over straat lopen.
2a. Ik ... over straat lopen.
2b. Ik loop (straks) over straat.

Slide 12 - Tekstslide

oefenen (huiswerk)
Blok 5 Grammatica: opdracht 14 en 15.
Boek: p. 232
of online: 14.1-4 en 14.5-8

Dit is huiswerk: maak het voor de les van vrijdag af.
Vind je het nog lastig? Lees dan de theorie op p. 231 in je boek en houd die erbij bij het maken van de opdrachten.

Slide 13 - Tekstslide

Kan een hulpwerkwoord het enige werkwoord in een zin zijn?
A
Nee, natuurlijk niet!
B
Ja hoor, dat kan prima.

Slide 14 - Quizvraag

"Ik heb je!"

hulp-ww of zelfstandig ww?
A
hmm...
B
pfff!
C
hulp-ww
D
zelfstandig ww

Slide 15 - Quizvraag