24/1 grammatica woordsoorten

Woordsoorten
GRAMMATICA
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
GRAMMATICA

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

  • Terugblik vorige les
  • Wat weet je al?
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • kan je de woordsoort vaststellen van woorden die tot meerdere woordsoorten kunnen behoren.
            Die: aanwijzend voornaamwoord + betrekkelijk voornaamwoord 
            Dat: aanwijzend voornaamwoord + betrekkelijk voornaamwoord + onderschikkend voegwoord
           Wie/wat: betrekkelijk voornaamwoord + vragend voornaamwoord   



Slide 3 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op
die je van
de vorige les
onthouden hebt.

Slide 4 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met
een aanwijzend voornaamwoord?
Schrijf er twee op.

Slide 5 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met
een vragenvoornaamwoord?
Schrijf er twee op.

Slide 6 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met
een betrekkelijk voornaamwoord?
Wanneer gebruik je die?

Slide 7 - Woordweb

Wat is een voegwoord?
Schrijf er twee op.

Slide 8 - Woordweb

In het kort
Aanwijzend voornaamwoord die/dat
Je kunt het ‘aanwijzen + de die/dat vervangen door deze/dit
Betrekkelijk voornaamwoord die/dat
Het verwijst naar een antecedent + de die/dat kan niet worden vervangen door deze/dit

Betrekkelijk voornaamwoord wie/wat
Verwijst terug naar een antecedent
Vragend voornaamwoord wie/wat
Verwijst niet terug naar een antecedent
Onderschikkend oegwoord
Plakt een bijzin aan een hoofdzin.







Slide 9 - Tekstslide

Werk voor de deze les:
Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je kan geen vragen stellen 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen of werken aan een ander vak

Pak je VIP en noteer:
In je schrift, met de hand een samenvatting schrijven van alle theorie § 6 WS De woordsoort van die, dat en wie
+ Online, Cursus 5 Grammatica, § 6 WS De woordsoort van die, dat en wie, opdracht 1 t/m 4 + 5c en 6c 
Wat niet af is  = huiswerk!

Slide 10 - Tekstslide

Lastige woorden: die/dat - aanwijzend voornaamwoord
  • Je kunt de die/dat vervangen door deze/dit
  • Je kunt het 'aanwijzen'

Je kunt lachen met die leerlingen van dat groepje.
--> Je kunt lachen met deze leerlingen van dit groepje.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Lastige woorden: die/dat - betrekkelijk voornaamwoord
  • je kunt de die/dat  niet vervangen door deze/dit
  • die/dat verwijst naar een antecedent

De leerling die daar staat, heeft het boek dat hij las niet bij zich.
De leerling deze daar staat, heeft het boek dit hij las niet bij zich.

Slide 13 - Tekstslide

Lastige woorden: wie/wat - betrekkelijk voornaamwoord
Verwijst terug naar een antecedent

--> Vertel me alles wat je geleerd hebt.
--> De docent van wie 3H1 Nederlands krijgt, is ook hun mentor.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Lastige woorden: wie/wat - vragend voornaamwoord
Verwijst niet terug naar een antecedent

--> De leerlingen van 3H1 weten nog niet wat voor profielen ze volgend jaar  gaan kiezen.
--> 3H1 weet nog niet wie er voor Literatour op bezoek komt.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Als je die advertentie moet geloven, is de laptop supersnel.
A
voegwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Het telefoonhoesje dat Timon graag wilde hebben, is uitverkocht.
A
aanwijzend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
voegwoord

Slide 19 - Quizvraag

Weet jij wie er naar het schoolfeest gaan?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
voegwoord

Slide 20 - Quizvraag


Wie niet waagt, wie niet wint. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 21 - Quizvraag


Heb je dat nieuwe boek van 
Margje Woodrow al gelezen? 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 22 - Quizvraag

Volgens mij is WAT je nu gedaan hebt, echt ontoelaatbaar.
A
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
B
onderschikkend voegwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 23 - Quizvraag

In onze klas zit een meisje DAT goed kan voetballen.
A
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 24 - Quizvraag

Weet jij wie zich weer heeft misdragen met carnaval in Reeuwijk?
A
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
B
vragend voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 25 - Quizvraag

Ik denk, DAT hij me niet wil vertellen wat er op het feest is gebeurd.
A
betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent
B
onderschikkend voegwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Werk voor de deze les:
Pak je VIP en noteer:
In je schrift, met de hand een samenvatting schrijven van alle theorie § 6 WS De woordsoort van die, dat en wie
+ Online, Cursus 5 Grammatica, § 6 WS De woordsoort van die, dat en wie, opdracht 1 t/m 4 + 5c en 6c 

verlengde instructie:
Online, Cursus 5 Grammatica, § 6 WS De woordsoort van die, dat en wie, opdracht 1 t/m 4 + 5b en 6b

Wat niet af is  = huiswerk!
Klaar = in stilte lezen!
timer
15:00

Slide 27 - Tekstslide

Ik kan de woordsoort vaststellen van de woorden 'die/dat' en 'wie/wat'.
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Lesdoel

Aan het einde van deze les kan je de woordsoort vaststellen van woorden die tot meerdere woordsoorten kunnen behoren.

  • Die/dat: aanwijzend voornaamwoord + betrekkelijk voornaamwoord 
  • Wie/wat: betrekkelijk voornaamwoord + vragend voornaamwoord + telwoord (onbepaald) + onbepaald voornaamwoord  



Slide 29 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • kan je de woordsoort vaststellen van woorden die tot meerdere woordsoorten kunnen behoren.
           - Die: aanwijzend voornaamwoord + betrekkelijk voornaamwoord 
          -  Dat: aanwijzend voornaamwoord + betrekkelijk voornaamwoord + onderschikkend voegwoord
          -  Wie/wat: betrekkelijk voornaamwoord + vragend voornaamwoord   



Slide 30 - Tekstslide

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 31 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 32 - Open vraag