Woordsoorten

Vandaag:

Grammatica 1 WOORDSOORTEN

Herhalen LW, BN, ZN
Uitleg ZWW en HWW
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1-3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag:

Grammatica 1 WOORDSOORTEN

Herhalen LW, BN, ZN
Uitleg ZWW en HWW

Slide 1 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je?

Slide 2 - Woordweb

Woordsoorten

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord


Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden
We hebben in het Nederlands 3 lidwoorden:

de
het
een

Slide 4 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
  • Mensen
  • Dieren
  • Planten
  • Dingen
  • Namen
  • Aardrijkskundige namen

Slide 5 - Tekstslide

Het zelfstandig naamwoord
Voor een zelfstandig naamwoord kun je (bijna) altijd een lidwoord (de, het, een) zetten.

Voorbeelden:
de tafel, de auto, het meisje, een hond

Slide 6 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

* Zegt iets over een zelfstandig naamwoord

* Staat vóór een zelfstandig naamwoord en na het lidwoord

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Noem drie werkwoorden die als eerste in je opkomen

Slide 9 - Open vraag

Werkwoorden
Werkwoorden noemen we ook weleens doe-woorden.
Het zijn namelijk vaak dingen die je kunt doen, zoals:
lopen, fietsen, staan, zitten, schrijven, slapen, gamen, eten, wachten......
Maar ook dit zijn werkwoorden:
sneeuwen, regenen, hagelen, zijn, worden, blijven, lijken

Er zijn zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord (ZWW)
Het ZWW geeft een actie/handeling/gebeurtenis aan.
Het ZWW kan alleen in de zin staan, maar ook samen met andere ww.
Het ZWW kan in verschillende vormen voorkomen. Zo is er de persoonsvorm, het voltooid deelwoord en de infinitief.
Kijk maar:
- Dennis maakt ijs.
- Dennis heeft ijs gemaakt.
- Dennis wil ijs maken.


Slide 11 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (HWW)
Hulpwerkwoorden zijn de hulpjes in de zin, ze geven geen handeling aan.
In een zin ga je eerst op zoek naar het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord (leer je later), alle andere werkwoorden in de zin zijn de hulpwerkwoorden.
Niet elke zin heeft een hulpwerkwoord.
Een zin kan ook meer dan één hulpwerkwoord hebben.
Het hulpwerkwoord kan in verschillende vormen voorkomen. De persoonsvorm (pv) en de infinitief komen het meest voor.
Je zou hem een hand kunnen geven. 




Slide 12 - Tekstslide

Trucjes
Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.
Als in een zin meerdere werkwoorden staan, is één daarvan het zelfstandig werkwoord.
Als er maar één werkwoord in de zin staat, is dit het zelfstandig werkwoord (of het koppelwerkwoord, maar dat leer je later).




Slide 13 - Tekstslide

Quiz

Slide 14 - Tekstslide

Het woord "een" noemen we een....
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

welk woordsoort is 'zwemmen'?
A
werkwoord
B
zwemwoord
C
lidwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

welk woordsoort is 'fiets'
A
lidwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 17 - Quizvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quizvraag

SLEEP DE WOORDSOORTEN NAAR DE GOEDE PLEK
De ouders van Bilal zijn erg aardige en behulpzame mensen.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
lidwoord
ouders
de
aardige
mensen
Bilal
zijn
behulpzame

Slide 19 - Sleepvraag

Lidwoord

noem een lidwoord:

Slide 20 - Open vraag

Benoem alle werkwoorden: Dit weekend heb ik nieuwe schoenen gekocht.

Slide 21 - Open vraag

Wat voor werkwoord is het werkwoord MOET in deze zin?
De volgende keer moet je beter opletten.
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord is hier een zelfstandig werkwoord?
Ik kom je vanavond ophalen.
A
ik
B
kom
C
vanavond
D
ophalen

Slide 23 - Quizvraag

De woordsoorten (LW, BN,ZN,ZWW,HWW) ken ik...
A
nog lang niet
B
een beetje
C
wel aardig
D
goed!

Slide 24 - Quizvraag

Aan de slag
Maken GRAMMATICA 1: Les 4 en 5

Slide 25 - Tekstslide