Werkwoordspelling
1 / 27
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Waar gaat werkwoordspelling over?
Slide 4 - Woordweb
Hoe vind je de persoonsvorm
Slide 5 - Open vraag
De leerlingen zwaaiden naar hun vrienden.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm
Slide 6 - Quizvraag
De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
______
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm
Slide 7 - Quizvraag
De politie heeft een buurtonderzoek ingesteld.
__________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm
Slide 8 - Quizvraag
Kinderen waarschuwden hun ouders.
________________
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm
Slide 9 - Quizvraag
Is dat wel een goed idee?
___
A
persoonsvorm
B
geen persoonsvorm
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Vorig jaar is in onze stad veel...... gebeuren
1. Hoe veel werkwoorden zie je?
2. Met welk werkwoord heb je te maken?
3. Welke regel pas je toe?
1. Hoe veel werkwoorden zie je?
2. Met welk werkwoord heb je te maken?
3. Welke regel pas je toe?
Slide 18 - Open vraag
De jongen ..... (vinden) het op school veel te gezellig
1. Hoe veel werkwoorden zie je?
2. Met welk werkwoord heb je te maken?
3. Welke regel pas je toe?
1. Hoe veel werkwoorden zie je?
2. Met welk werkwoord heb je te maken?
3. Welke regel pas je toe?
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Tekstslide
werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
Slide 21 - Quizvraag
Jij vin.... werkwoordspelling moeilijk om te leren
A
Vindt
B
Vind
Slide 22 - Quizvraag
Werkwoordspelling (verwaarlozen) de kinderen vaak.
A
verwaarloozde
B
verwaarloosde
C
verwaarloozden
D
verwaarloosden
Slide 23 - Quizvraag
Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout
Slide 24 - Quizvraag
(Word) je al gek van werkwoordspelling?
A
goed
B
fout
Slide 25 - Quizvraag
Werkwoordspelling gaat....
A
Heel goed
B
Goed
C
Matig
D
Slecht
