mavo 2 Signaalwoorden quiz

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Tijd
voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger

Slide 2 - Tekstslide

Reden

omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van,

Slide 3 - Tekstslide

Tegenstelling
maar, in tegendeel, toch, echter, hoewel

Slide 4 - Tekstslide

Opsomming
en, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 5 - Tekstslide


Voorbeeld/ toelichting

bijvoorbeeld, ter illustratie, zoals, zo

Slide 6 - Tekstslide

"Ik houd van dropjes. Waarom? (reden) Ik houd van zoet."

Welk signaalwoord kun je gebruiken om de zinnen aan elkaar te plakken?
A
daarentegen
B
terwijl
C
omdat
D
vervolgens

Slide 7 - Quizvraag

"Ik kwam te laat op school. Waardoor kwam dat? (reden)
De brug stond open."

Welk signaalwoord kun je gebruiken om de zinnen aan elkaar te plakken?
A
terwijl
B
bijvoorbeeld
C
toch
D
doordat

Slide 8 - Quizvraag

Maak zelf een zin met een signaalwoord van tegenstelling

Slide 9 - Open vraag

"Ik heb veel hobby's. Noem eens een voorbeeld? Ik houd van lezen."

Welk signaalwoord kun je gebruiken om de zinnen aan elkaar te plakken?
A
zoals
B
daarom
C
echter
D
vanwege

Slide 10 - Quizvraag

"Ik heb nog veel dingen te doen vandaag. Noem eens een paar dingen?
Ik moet nog lessen voorbereiden, de hond uitlaten en sporten."

Welk signaalwoord kun je gebruiken om de zinnen aan elkaar te plakken?
A
allereerst
B
toch
C
integendeel
D
vanwege

Slide 11 - Quizvraag

Maak zelf een zin met een signaalwoord van tijd.

Slide 12 - Open vraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 13 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 14 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 15 - Quizvraag

maak zelf een zin met een signaalwoord van opsomming

Slide 16 - Open vraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 18 - Quizvraag

Maak zelf een zin met een signaalwoord van voorbeeld.

Slide 19 - Open vraag

 Opdracht : lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 20 - Tekstslide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 21 - Quizvraag


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 22 - Quizvraag

 Opdracht: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 23 - Tekstslide


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 24 - Open vraag


  Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?

Slide 25 - Open vraag

Maak zelf een zin met een signaalwoord van reden.

Slide 26 - Open vraag

Lees de tekst.

Slide 27 - Tekstslide

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 28 - Sleepvraag

Tekstverband = voorbeeld/toelichting
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 29 - Sleepvraag

Uitleg
> Hoofdzaken
> Bijzaken

Slide 30 - Tekstslide

Hoofdzaken
Hoofdzaken:
- Staan vaak aan het begin of het einde van de tekst
- Je vindt ze in de kernzin van een alinea
- Staan meestal ook in titels en tussenkopjes


Slide 31 - Tekstslide

Bijzaken
Bijzaken:
- Geven extra informatie of uitleg
- Kun je weglaten zonder dat je de tekst niet meer snapt.


Slide 32 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen hoofdzaken en bijzaken denk jij?

Slide 33 - Open vraag

Wat is belangrijker in een tekst: hoofdzaken of bijzaken?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken

Slide 34 - Quizvraag

Dit was het!

Slide 35 - Tekstslide