wat moet je kennen en kunnen voor de toets
Ik kan verschillende tekstdelen van een tekst herkennen.
Ik kan kernzinnen in een alinea aanwijzen.
Ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
Ik kan het tegenstellend tekstverband herkennen.
Ik weet wat een feit is en ik kan dit herkennen.
Ik weet wat een mening is en ik kan dit herkennen.
Ik kan de moeilijkewoordenwijzer gebruiken.
Ik herken het opsommend tekstverband.