In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 5 - Planten
Slide 1 - Tekstslide
§5.1 Planten bekijken
Je kunt benoemen uit welke organen een plant bestaat.
Je kunt de functies van de onderdelen uitleggen.
Je kunt de plant beschrijven op de organisatieniveaus organisme - orgaan - weefsel - cellen
Je kunt een plantencel herkennen en de onderdelen van de cel benoemen.
Je kunt de taken van de celonderdelen benoemen.
Je kunt uitleggen hoe een plant zijn stevigheid behoudt daarbij het verschil tussen kruidachtige en houtachtige planten uitleggen.
Je kunt uitleggen op welke wijze het water vanuit de bodem in de bladeren terecht komt.
Daarbij kun je van de begrippen wortels, wortelharen, vaatbundel en huidmondjes uitleggen wat hun taak is in het watertransport.
Leerdoelen:
Slide 2 - Tekstslide
§5.1 Planten bekijken
Je kunt benoemen uit welke organen een plant bestaat.
Je kunt de functies van de onderdelen uitleggen.
Je kunt de plant beschrijven op de organisatieniveaus organisme - orgaan - weefsel - cellen
Je kunt een plantencel herkennen en de onderdelen van de cel benoemen.
Je kunt de taken van de celonderdelen benoemen
Leerdoelen:
Slide 3 - Tekstslide
Organen van de plant
Wortels Zorgen voor opname van water en mineralen, en voor stevigheid in de grond
Stengel
Geeft stevigheid aan de plant en transporteert water en stoffen door de plant.
Bladeren Blad bestaat uit bladmoes en nerven. In het bladmoes maakt de plant zijn eigen voedingsstoffen (fotosynthese). De nerven transporteren de (voedings)stoffen.
Bloemen
Bloemen zorgen voor de voortplanting. In de bloemen ontstaan nieuwe zaden, die weer uit kunnen groeien tot nieuwe planten.
Bron 2
Slide 4 - Tekstslide
In het blad zie je in het midden de hoofdnerf, daaraan vast zitten de zijnerven en verspreid in het bladmoes lopen de fijne nerven.
Detail van een blad
Slide 5 - Tekstslide
Sleep de woorden naar de juiste plek
bloem
wortels
blad
stengel
Slide 6 - Sleepvraag
Doorsnede blad
Als je een blad doorsnijdt, en van heel dichtbij zou bekijken, dan zie je eigenlijk vier verschillende laagjes cellen.
Bron 4
Slide 7 - Tekstslide
Doorsnede blad
Ieder laagje bestaat uit dezelfde soortcellen, die dezelfde taak hebben.
Zo'n groep cellen die er hetzelfde uitziet en dezelfde taak heeft, noem je een weefsel.
Bron 4
Slide 8 - Tekstslide
organisme - orgaan - weefsel - cel
Organisme
Orgaan
Weefsel
Cel
Een plant is een organisme.
Een plant heeft verschillende organen (wortels, stengels, bladeren, bloemen)
Organen bestaan uit weefsels.
Weefsels bestaan uit cellen.
Slide 9 - Tekstslide
Wat zie je op de foto?
A
organisme
B
orgaan
C
weefsel
D
cel
Slide 10 - Quizvraag
Cellen: bouwsteentjes van de plant
Een plantencel bestaat uit zes onderdelen:
1. de celwand
2. celmembraam
3. bladgroenkorrels
4. cytoplasma
5. celkern
6. vacuole
Bron 5
Een groepje van dezelfde soort cellen vormen samen een weefsel. Verschillende weefsels vormen samen een orgaan. Verschillende organen vormen samen het organisme. Een plant in dit geval.
Slide 11 - Tekstslide
bladgroenkorrel
celmembraan
celkern
vacuole
cytoplasma
celwand
Slide 12 - Sleepvraag
Bladgroenkorrels
De bladgroenkorrels in het cytoplasma van de cel, geven de plant zijn groene kleur. In de bladgroenkorrels maakt de plant zijn eigen voedingsstoffen (fotosynthese)
Bron 6
Slide 13 - Tekstslide
dierlijke cel vs plantencel
Geen bladgroenkorrels en celwand
Slide 14 - Tekstslide
Wat zie je op de foto?
A
organisme
B
orgaan
C
weefsel
D
cel
Slide 15 - Quizvraag
Aan de slag!
Je maakt de opdrachten bij paragraaf 5.1
Opdrachten: 1,2 + 3, 4, 5 + 8 + 9
Succes!
timer
20:00
Slide 16 - Tekstslide
§5.1 Planten bekijken
Je kunt benoemen uit welke organen een plant bestaat.
Je kunt de functies van de onderdelen uitleggen.
Je kunt de plant beschrijven op de organisatieniveaus organisme - orgaan - weefsel - cellen
Je kunt een plantencel herkennen en de onderdelen van de cel benoemen.
Je kunt de taken van de celonderdelen benoemen
Leerdoelen:
Slide 17 - Tekstslide
Een plantencel bevat bladgroenkorrels.
timer
0:20
A
Ja
B
Nee
Slide 18 - Quizvraag
Een plantencel heeft:
timer
0:20
A
wel een celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
B
wel een celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
C
GEEN celkern - wel een celwand - GEEN bladgroenkorrels
D
GEEN celkern - wel een celwand - wel bladgroenkorrels
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de plantencel?
timer
0:20
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 20 - Quizvraag
Wat heeft een plantencel wel wat een dierlijke cel niet heeft?
timer
0:20
A
celkern
B
cytoplasma
C
celmembraan
D
bladgroenkorrels
Slide 21 - Quizvraag
Aan de slag!
Huiswerkopdrachten bij paragraaf 5.1
Opdrachten: 1,2 + 3, 4, 5 + 8 + 9
Slide 22 - Tekstslide
§5.1 Planten bekijken
Je kunt benoemen uit welke organen een plant bestaat.
Je kunt de functies van de onderdelen uitleggen.
Je kunt de plant beschrijven op de organisatieniveaus organisme - orgaan - weefsel - cellen
Je kunt een plantencel herkennen en de onderdelen van de cel benoemen.
Je kunt de taken van de celonderdelen benoemen.
Je kunt uitleggen hoe een plant zijn stevigheid behoudt daarbij het verschil tussen kruidachtige en houtachtige planten uitleggen.
Je kunt uitleggen op welke wijze het water vanuit de bodem in de bladeren terecht komt.
Daarbij kun je van de begrippen wortels, wortelharen, vaatbundel en huidmondjes uitleggen wat hun taak is in het watertransport.
Leerdoelen:
Slide 23 - Tekstslide
§5.1 Planten bekijken
Je kunt uitleggen hoe een plant zijn stevigheid behoudt daarbij het verschil tussen kruidachtige en houtachtige planten uitleggen.
Je kunt uitleggen op welke wijze het water vanuit de bodem in de bladeren terecht komt.
Daarbij kun je van de begrippen wortels, wortelharen, vaatbundel en huidmondjes uitleggen wat hun taak is in het watertransport.
Leerdoelen:
Slide 24 - Tekstslide
Kruidachtige en houtachtige planten
Sommige planten zijn stevig doordat hun cellen zich vullen met water, dit noem je kruidachtige planten.
Sommige planten zijn stevig doordat ze houtcellen hebben, dit noem je houtachtige planten.
Bron 7
Slide 25 - Tekstslide
Water en mineralen opnemen
Een plant neemt water en mineralen op met de wortelharen die aan de uiteinden van de wortels zitten.
Via vaten(dunne buisjes) in de wortels, stengels en bladnerven wordt het water met de mineralen getransporteert.
Slide 26 - Tekstslide
Water opnemen en verdampen
De plant neemt, via de wortels, steeds nieuw water op.
Dit water gaat via de vaten naar de bladeren van de plant.
Cellen in het blad nemen het water uit de vaten op.
Het water verdampt vervolgens en gaat via huidmondjes in het blad weer naar buiten.
Bron 10
Slide 27 - Tekstslide
Water opnemen en verdampen
Als het heel warm en droog is, gaan de huidmondjes van de plant dicht. Zo houdt hij het water langer vast.
Bij planten met veel bladeren, zoals bomen, verdampt er heel veel water.
Deze planten hebben daarom enorme wortelstelsels om al dat water aan te kunnen vullen.
Bron 10
Slide 28 - Tekstslide
Wat zie je op de foto?
A
organisme
B
orgaan
C
weefsel
D
cel
Slide 29 - Quizvraag
Sleep de taken naar de juiste plek
1. Dit orgaan is voor de voortplanting. Hier ontstaan zaden, waaruit nieuwe planten groeien.
2. Water met mineralen opzuigen en verankering in de grond
3. Hierin lopen de nerven die zorgen voor vervoer van water en stoffen. Tussen de nerven zit bladmoes, daar maakt de plant zijn eigen voedingsstoffen.
4. Dit houdt de plant overeind. Hierin lopen dunne 'buisjes' die water en stoffen naar de bladeren en bloemen vervoeren.