Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
prefixes and suffixes
- Homework
- Today's goals
-Video energizer (be ready to make some notes)
- Explanation/revision grammar
- Excercise 4b on p.21
1 / 21
volgende
Slide 1:
Tekstslide
English
Upper Secondary (Key Stage 4)
Primary Education
In deze les zitten
21 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
2 videos
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
- Homework
- Today's goals
-Video energizer (be ready to make some notes)
- Explanation/revision grammar
- Excercise 4b on p.21
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
0
Slide 3 - Video
Today's goals
- Leren hoe je
prefixes
gebruikt
- Leren hoe je
suffixes
gebruikt
- Showing off your writig skills (a bit)
Slide 4 - Tekstslide
A bit of grammar
Prefixes and suffixes - reminder!
Slide 5 - Tekstslide
Prefixes
Voorvoegsels
Pre=voor
Slide 6 - Tekstslide
Prefixes
non- / un- / im- / il- / in- / ir-
Gebruik je om een tegenovergestelde betekenis te geven.
Unwelkom = niet welkom
Incomplete = niet compleet
Impossible = niet mogelijk
Slide 7 - Tekstslide
Prefixes
il-
gebruik je bij woorden die met een
L
beginnen.
im-
gebruik je bij woorden die met een
P
beginnen.
ir-
gebruik je bij woorden die met
re
of
ra
beginnen.
Er kunnen uitzonderingen zijn.
Non- / un- / in- kunnen bij meerdere woorden.
Je hebt geen speciale letter waarmee het kan beginnen.
Slide 8 - Tekstslide
Prefixes
re-
Betekent opnieuw of terug.
'her' of 're'
Reminder: herinnering 'her'
Response: reactie/rewrite 're'
Slide 9 - Tekstslide
Prefixes
mis- / dis-
Geeft een negatieve of tegengestelde betekenis.
Mistake: fout negatief
Disbelief: ongelofelijk tegengesteld
Slide 10 - Tekstslide
Waar is het goede voorzetsel gebruik?
A
ircomfortable
B
uncomfortable
C
imconfortable
D
noncomfortable
Slide 11 - Quizvraag
Waar is het goede voorzetsel gebruik?
A
imregular
B
inregular
C
irregular
D
nonregular
Slide 12 - Quizvraag
Suffixes
Achtervoegsels
Slide 13 - Tekstslide
Suffixes
- er
Wordt gebruikt om een vergelijking te maken.
Of voor wanneer een persoon of ding een actie uitvoert.
That candy is sweeter than mine candy. (vergelijking)
He is a biker. / She is a dancer. (voert een actie uit)
Slide 14 - Tekstslide
Suffixes
-ness
Wordt gebruikt om een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord in een zelfstandig naamwoord te veranderen.
She is a happy girl. (bijvoegelijk naamwoord)
Everyone deserves happiness. (zelfstandig naamwoord)
Slide 15 - Tekstslide
Suffixes
-ing
Wordt gebruikt om een product, materiaal of werkwoord in een zelfstandig naamwoord te veranderen.
She draw something. (product)
Thats a drawing. (zelfstandig naamwoord)
Slide 16 - Tekstslide
Suffixes
-ment
Wordt gebruikt om een werkwoord in een zelfstandig naamwoord te veranderen.
That company advertises. (werkwoord)
It's an advertisement. (zelfstandignaamwoord)
Slide 17 - Tekstslide
Stepping Stones
Planner : ex4 p.21
Slide 18 - Tekstslide
That's it for today!
Slide 19 - Tekstslide
Energizer
Lets watch a video lesson
What to do?- Watch the video and make notes (at least 3-4 new words/expressions)
Slide 20 - Tekstslide
0
Slide 21 - Video
Meer lessen zoals deze
Start unit 1
Augustus 2021
- Les met
24 slides
English
Prefix & Suffix
Oktober 2024
- Les met
17 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 4
2BB. Ch4. E Grammar
Juni 2022
- Les met
15 slides
Engels
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2
2TA. Ch4. E Grammar
Mei 2023
- Les met
15 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
Bijvoeglijk naamwoord en bijwoord 10 - (On)bekend?
Juli 2023
- Les met
11 slides
Lesson 9. 7/6
Juni 2021
- Les met
13 slides
Engels
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
quiz prefix / suffix
September 2022
- Les met
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1-4
Lesson 3. Linking words
Juni 2022
- Les met
12 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2