Les gegeven over beeldspraak vervolg A2

Lezen (10 min)
timer
10:00
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen (10 min)
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Programma

Lesdoel: 
We gaan verder aan de slag met beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie, uitdrukkingen

1. Kort herhalen theorie (5 min)
2. Alleen of in duo´s oefeningen maken (30 min)
3. Quiz (10 min)
4. Terugkoppeling leerdoelen en afsluiting van de les (5 min)

Slide 2 - Tekstslide

Beeldspraak
Drie vormen:  

  1. Vergelijking
  2. Metafoor
  3. Personificatie


Slide 3 - Tekstslide

Vergelijking
Lisa en Edith lijken als twee druppels water op elkaar 
Beeld
werkelijkheid/object

Slide 4 - Tekstslide

Wat een zwijnenstal!
Beeld



METAFOOR

Slide 5 - Tekstslide

Personificatie
Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als levend persoon. Het object krijgt menselijke eigenschappen.  

Papier is geduldig

Stel de controle vraag: 
"Kan papier geduldig zijn?" Als het antwoord nee is, is het een personificatie. 

Slide 6 - Tekstslide

Uitdrukkingen



Ook een vorm van beeldspraak.

Denk aan uitdrukkingen als:
Om de tuin leiden
De aap komt uit de mouw
Het loopt de spuigaten uit

Verschil met spreekwoorden!  Een spreekwoord is een hele zin, bevat een wijsheid, verandert niet.
 

Slide 7 - Tekstslide


Bespreken oefening 4/5/6

Hoofdstuk 1 Woordenschat
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht Beeldspraak
Opdracht in duo's
1. Schrijf 6 vormen van beeldspraak op papier. Je mag dit ook in een zin verwerken.
2. Wissel je papier met je buurman/vrouw
3. Benoem eerst de betekenis van de gebruikte beeldspraak
4. Geef vervolgens aan welke vorm van beeldspraak het hier betreft
5. Check  met je lesboek of via internet of je antwoorden kloppen


timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Maak een keuze:
- Maak oefening 1 t/m 7 verder af (H1 Woordenschat)

-Bekijk instructiefilmpjes over beeldspraak

- Oefen met Cambiumnet verder met beeldspraak

-Werk verder aan je boekverslag
timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

QUIZ

Slide 11 - Tekstslide

Wat is beeldspraak?

Slide 12 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een vergelijking en een metafoor?

Slide 13 - Open vraag

Wat is een personificatie

Slide 14 - Open vraag

een deken van sneeuw
bedekt alle straten
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 15 - Quizvraag

zo slap als een vaatdoek
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 16 - Quizvraag

Het is spekglad
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 17 - Quizvraag

Dat is kat in het bakkie.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 18 - Quizvraag

Er met de pet
naar gooien.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 19 - Quizvraag

Het onder de knie hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 20 - Quizvraag

Het onder de knie hebben.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 21 - Quizvraag

Zo rood als een tomaat
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 22 - Quizvraag

Je hoort de bomen
fluisteren
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 23 - Quizvraag

Het hart op de
tong dragen
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 24 - Quizvraag

zo blauw als de lucht
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 25 - Quizvraag

zo rood als wijn
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 26 - Quizvraag

Een zwijnenstal
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 27 - Quizvraag

Een deken van sneeuw
bedekt de straat
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 28 - Quizvraag

Opdracht:
Werk samen in tweetallen en haal de personificaties uit het gedicht.

Slide 29 - Tekstslide

Afsluiting van de les
Afsluiting onderdeel Beeldspraak

Lesdoel bereikt?: 
We gaan aan de slag met beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie.
Aan het einde van de les begrijp je wat het inhoudt en kan je het toepassen.

Huiswerk:
Maak oefening 1 t/m 7 verder af, indien nog niet klaar

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Vergelijking

• Bij een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object(o) en het beeld (b).

• Tussen het object en het beeld is een overeenkomst, vaak een eigenschap.

• Verbindingswoord tussen object en beeld: als, zo … als, lijkt wel, is net, een … van een ….


Slide 32 - Tekstslide

Metafoor

• Bij een metafoor wordt het object weggelaten: het wordt vervangen door het beeld. Betekenis moet je zelf vaststellen.





Slide 33 - Tekstslide

Metafoor
• Soms wordt bij een metafoor het object wel genoemd, maar dan ook moet je zelf de betekenis (het echte object) bepalen.
Je (o) bent een rund (b) als je met vuurwerk stunt ( een stommeling (o)).

• Werkwoorden kunnen ook een metafoor zijn:
  
Veronique vliegt (b) door die spannende boeken = leest heel snel (o)

Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn vaak metaforen.
Kleine potjes hebben grote oren (b) = kinderen horen alles (o)


Slide 34 - Tekstslide