Je rekent met decimale getallen, je wijst ze aan op de getallenlijn, je rondt ze af op helen, tienden of honderdsten en je gebruikt dit om schattend te rekenen.
Je wijst breuken aan op de getallenlijn, je vergelijkt ze en je gebruikt de bijbehorende begrippen. Je zet eenvoudige breuken om naar decimale getallen en andersom.
Slide 4 - Tekstslide
Wat gaan wij leren vandaag?
Je benoemt wat een breuk is en je legt dit bij een situatie uit.
Je gebruikt de woorden teller, noemer en deelstreep en je wijst deze aan bij een breuk.
Je gebruikt allerlei breuken en je wijst deze aan op een getallenlijn.
Je vergelijkt twee eenvoudige breuken en je geeft aan welke breuk groter of kleiner is.
Slide 5 - Tekstslide
Wat zijn breuken?
Een breuk geeft een deel van een geheel aan.
Denk maar aan pizzapunten of stukken taart.
Slide 6 - Tekstslide
Wat zijn breuken?
Een breuk bestaat uit een teller en een noemer.
Slide 7 - Tekstslide
Wat zijn breuken?
5/5 + 1/5 = 1 1/5 = 6/5 ----->
1 1/5 noemen we een samengestelde breuk (een geheel getal en een breuk samen)
Schrijf de uitkomst van een opgave altijd als samengestelde breuk.
Bijv. 7/3 = .....
Slide 8 - Tekstslide
breuken vergelijken
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
We gaan aan de slag!
Doelen deze week:
Les 1: 4.1.4 Schatten
Les 2: 4.1.2 4.2.1 Breuken
Les 3: 4.2.2 Breuken vergelijken
Slide 11 - Tekstslide
Kunnen wij het nu?
Je benoemt wat een breuk is en je legt dit bij een situatie uit.
Je gebruikt de woorden teller, noemer en deelstreep en je wijst deze aan bij een breuk.
Je gebruikt allerlei breuken en je wijst deze aan op een getallenlijn.
Je vergelijkt twee eenvoudige breuken en je geeft aan welke breuk groter of kleiner is.
Slide 12 - Tekstslide
Kunnen wij het nu?
Je vergelijkt twee eenvoudige breuken en je geeft aan welke breuk groter of kleiner is.