Spelling - leenwoorden en Engelse werkwoorden

Lesdoelen
  1. Je kan Engelse en Franse leenwoorden correct spellen.
  2. Je kan Engelse werkwoorden correct spellen.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
  1. Je kan Engelse en Franse leenwoorden correct spellen.
  2. Je kan Engelse werkwoorden correct spellen.

Slide 1 - Tekstslide

Noteer leenwoorden (denk aan kleding, eten, sport, uiterlijk, etc.

Slide 2 - Woordweb

Uit welke taal is dit woord afkomstig?
'koffie'

Slide 3 - Open vraag

Uit welke taal is dit woord afkomstig?
'ballon'

Slide 4 - Open vraag

Uit welke taal is dit woord afkomstig?
'tulp'

Slide 5 - Open vraag

Uit welke taal is dit woord afkomstig?
'ski'

Slide 6 - Open vraag

Leenwoorden
Woorden die uit andere talen in het Nederlands zijn terechtgekomen, heten leenwoorden. Je hebt ze op allerlei gebieden, zoals sport (penalty), eten (restaurant), kleding (hoody), uiterlijk (make-up), verkeer (ambulance) en computers (saven). 

Slide 7 - Tekstslide

Zo spel je Engelse leenwoorden
  • Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: voicemail, latenightshow.
  • Als het rechterdeel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, all-in.
  • Als de combinatie wordt gezien als een woordgroep, schrijf je de delen los: low budget, second opinion.

Slide 8 - Tekstslide

Zo spel je Franse leenwoorden
  • In sommige Franse woorden schrijf je op een klinker een accent aigu (café), een accent grave(crèche) of een accent circonflex(enquête). Deze accenten zijn nodig om de uitspraak aan te geven.
  • Andere Franse woorden schrijf je zonder accenttekens: diner, controle.
  • In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu)

Slide 9 - Tekstslide

De spelling van Engelse werkwoorden (p. 66)

Slide 10 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.

Let op:

- We 'vernederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.

Slide 11 - Tekstslide

Hoe zit dat?
Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e            -> save
De v van save zit niet in het 'T eX - KoFSCHiP (let op: alleen medeklinkers) 
 
- Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den: ga dus altijd uit van ik-vorm!
Ik save                           Ik savede                    Ik heb gesaved
Hij savet                       Wij saveden

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Hij.....(deleten, vt) alles
A
deleete
B
deletetet
C
deleetet
D
deletete

Slide 14 - Quizvraag

Ik hoorde dat jullie heel goed.......... (bridgen, vt)
A
bridgeden
B
bridgeten
C
bridgden
D
bridgten

Slide 15 - Quizvraag

Het ............(downloaden, vd) bestand bevat een virus.
A
gedownloade
B
gedownloadde
C
gedownloate
D
gedownloatte

Slide 16 - Quizvraag

De snelste tijd werd al snel.......... (timen, vd).
A
getimet
B
getimd
C
getimed
D
getimt

Slide 17 - Quizvraag

Zij ......... (breakdancen, tt) al heel erg goed.
A
breakdanct
B
breakdancet
C
breakdancdt
D
breakdanced

Slide 18 - Quizvraag

Hij ...... (passen, vd) erg goed, waardoor er gescoord kon worden.
A
paste
B
passte
C
pasete
D
passete

Slide 19 - Quizvraag

Spelling H2: 
blz. 64 leenwoorden: opdracht 1 t/m 3

blz. 66 Engelse werkwoorden: 
opdracht 1 t/m 3 

Slide 20 - Tekstslide