Herhalingsles PW H3

Op stoom
Laptop erbij.
Mobiel in de mobieltas.

Ga naar LessonUp.app
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Op stoom
Laptop erbij.
Mobiel in de mobieltas.

Ga naar LessonUp.app

Slide 1 - Tekstslide

Welk tijdvak hebben wij behandeld?
A
Tijd van Jagers en Boeren
B
Tijd van Steden en Staten
C
Tijd van Burgers en stoommachines
D
Tijd van pruiken en revoluties

Slide 2 - Quizvraag

Welke jaartallen horen bij dit tijdvak?
A
1750 - 1850
B
1700-1800
C
1850-1950
D
1800-1900

Slide 3 - Quizvraag

Welke periode hoort bij dit tijdvak?
A
Vroegmoderne tijd
B
Moderne tijd
C
Middeleeuwen
D
De Oudheid

Slide 4 - Quizvraag

Willem I werd koning "koopman" genoemd. Leg uit.

Slide 5 - Open vraag

Hoe heeft de ploeg geleid tot meer inwoners?

Slide 6 - Open vraag

Welke rechten had koning Willem I vóór 1848?

Slide 7 - Open vraag

Geef drie veranderingen die in de grondwet kwam na 1848?

Slide 8 - Open vraag

Wie kreeg de opdracht van koning Willem II om de grondwet te schrijven?
A
Abraham Kuyper
B
Thorbecke
C
Schaapman
D
Jan Boskamp

Slide 9 - Quizvraag

Welke groep regeerde in de Tweede kamer rond 1848?
A
Liberalen
B
Socialisten
C
Confessionalisten
D
Feministen

Slide 10 - Quizvraag

Liberalisme.
A
Opkomen voor de zwakkeren.
B
Zo min mogelijk overheidsbemoeienis.
C
Arme mensen.
D
Gelijkheid is belangrijk.

Slide 11 - Quizvraag




Wat hoort er NIET bij het liberalisme?
Wat hoort er NIET bij het liberalisme?
A
Liberalen zijn voorstander van economische vrijheid en eigen verantwoordelijkheid.
B
Liberalen willen een belangrijke rol voor de overheid in de economie om te zorgen voor meer gelijkheid.
C
Individuele vrijheid is belangrijk, mensen mogen dus zelf weten welke cultuur zij naleven.

Slide 12 - Quizvraag

Waar werden fabrieken gebouwd?

Slide 13 - Open vraag

wat is geen gevolg van het werk in de fabriek
A
Veel mensen verhuizen naar de steden
B
Rondom fabrieken groeien de steden
C
er ontstaat een nieuwe klasse: de arbeiders
D
werken in de fabriek is een vooruitgang voor iedereen

Slide 14 - Quizvraag

De arbeidsomstandigheden in de fabriek waren...
A
Oké, mensen werkten hard maar in een gezonde omgeving
B
Goed, ze verdienden voldoende geld in een gezonde omgeving
C
Matig, ze werkten in een ongezonde omgeving maar kregen goed betaald
D
Slecht, het was zwaar werk in ongezonde omgeving

Slide 15 - Quizvraag

Een bewering over werken in de fabriek in de 19e eeuw

De werkomstandigheden in de fabriek waren ongezond. Toch lieten werkgevers vooral vrouwen en kinderen in de fabriek werken.
A
Deze bewering is juist
B
Deze bewering is onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Wat is urbanisatie?
A
Mensen trekken naar het platteland
B
Mensen trekken naar de stad

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een vakbond?
A
een groep werknemers die zich verenigt
B
Een groep werkgevers die zich verenigt
C
Kleding die vaak werd gebruikt bij protesten
D
Politici die hun politieke ideeën baseren op arbeid

Slide 18 - Quizvraag

Waarom moesten fabriekseigenaren en de politiek wel luisteren naar een vakbond?

Slide 19 - Open vraag

Wat is het socialisme?
A
politieke stroming die gelijke rechten wil voor mannen en vrouwen
B
politieke stroming die opkomst voor zoveel mogelijk vrijheid voor de bevolking
C
politieke stroming die uitbuiting van arbeiders door fabriekseigenaren wil stoppen
D
politieke stroming waarbij bedrijven zo veel mogelijk winst kunnen maken

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de goede betekenis van:
feminisme
A
Vrouwen (en soms ook mannen) die strijden voor gelijke rechten voor de vrouw.
B
Mannen (en soms ook vrouwen) die strijden voor gelijke rechten voor de man.
C
Mannen (en soms ook vrouwen) die strijden voor gelijke rechten voor man en vrouw.
D
Vrouwen (en soms ook mannen) die strijden voor gelijke rechten voor man en vrouw.

Slide 21 - Quizvraag

Is de tekenaar een voor- of tegenstander van het feminisme?
A
Voorstander
B
Tegenstander

Slide 22 - Quizvraag

Hoe probeerde de overheid de levensomstandigheden van arbeiders te verbeteren? [2p]

Slide 23 - Open vraag

Wat waren de drie politieke stromingen in de Industriële Revolutie?

Slide 24 - Open vraag

Wat was het cultuurstelsel?
A
Inlandse boeren moesten 20% van opbrengst afstaan
B
Inlandse boeren moesten Nederlandse gewassen verbouwen
C
Wetten die de Nederlandse cultuur moest verspreiden
D
Indonesiërs zouden worden vervangen door Nederlanders

Slide 25 - Quizvraag

Nationalisme is:
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is Imperialisme?
A
Macht en aanzien van je land groter maken door gebieden weg te geven
B
Macht en aanzien van je land groter maken door veel mensen voor de regering te laten werken
C
Macht en aanzien van je land groter maken door sociale wetten in te voeren
D
Macht en aanzien van je land groter maken door gebieden te veroveren

Slide 27 - Quizvraag

Wat is kolonialisme?
A
Een stuk land innemen om je eigen land uit te breiden
B
Overheersing van een kolonie om eraan te verdienen
C
Verkennen van de nieuwe wereld (Amerika)
D
Handel drijven met overzeese gebieden

Slide 28 - Quizvraag

Heb jij nog een vraag over de leerstof?

Slide 29 - Open vraag