Een plantensoort heeft drie allelen voor bloemkleur:
de dominante allelen E(r) voor rood en E(b) voor blauw en het recessieve allel e voor wit. Een plant met het genotype E(r) E(b)heeft paarse bloemen.
Er zijn bij deze plantensoort twee allelen voor bloemgrootte:
het dominante allel G voor grote bloemen en het recessieve allel g voor kleine bloemen.