Havo 3 Spelling

Nederlands
Je bent bij de bakker en je ziet een woord op een bord staan, maar je weet niet hoe je het moet uitspreken, dus je bestelt het maar niet, krijgt dus niks te eten en uiteindelijk ga je dood van de honger.

Je bent bezig met het schrijven van een sollicatiebrief, omdat je ergens graag wil gaan werken. Je twijfelt over de spelling van een aantal woorden, dus je stopt met schrijven, vindt geen baan, verdient geen geld en gaat uiteindelijk dood. 
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Je bent bij de bakker en je ziet een woord op een bord staan, maar je weet niet hoe je het moet uitspreken, dus je bestelt het maar niet, krijgt dus niks te eten en uiteindelijk ga je dood van de honger.

Je bent bezig met het schrijven van een sollicatiebrief, omdat je ergens graag wil gaan werken. Je twijfelt over de spelling van een aantal woorden, dus je stopt met schrijven, vindt geen baan, verdient geen geld en gaat uiteindelijk dood. 

Slide 1 - Tekstslide

Accenten
accent aigu: logé

accent grave: crèche

accent circonflexe: crêpe


Slide 2 - Tekstslide

Cedille

Slide 3 - Tekstslide

Trema

Twee klinkers samen uitgesproken worden

Bij sommige leenwoorden
Koppelteken

Twee klinkers samen uitgesproken worden


Slide 4 - Tekstslide

Geef voorbeelden van woorden met een trema of koppelteken

Slide 5 - Open vraag

Wat is de juiste spelling?
A
radiointerview
B
radio-interview
C
radioïnterview
D
radio interview

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
meeeten
B
meeëten
C
mee-eten
D
mee eten

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
kopieren
B
kopi-eren
C
kopiëren
D
ko pi eer un

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
autoongeluk
B
auto-ongeluk
C
auto ongeluk
D
autoöngeluk

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
garageafdeling
B
garage afdeling
C
garage-afdeling
D
garageäfdeling

Slide 10 - Quizvraag

Wie doet niet mee? 
e

Slide 11 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?
A
cafés
B
kiwis
C
autos
D
babys

Slide 12 - Quizvraag

Wie doen nog meer niet mee? 
twee en drie

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?
A
cowboys
B
kiwis
C
babys
D
café's

Slide 14 - Quizvraag

Overige regels 
Weglatingsstreepje
Lars' scooter
Afkortingen
dvd's
Verkleinwoorden op -y
baby'tje

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf zoveel mogelijk woorden of zinnen op met een apostrof

Slide 16 - Open vraag

Geef het meervoud van bureau

Slide 17 - Open vraag

Geef het meervoud van logé

Slide 18 - Open vraag

Geef het meervoud van garage

Slide 19 - Open vraag

Geef het meervoud van pc

Slide 20 - Open vraag

Vraag jezelf eens af
Hoe goed beheers je de lesstof? Hoeveel wil je hier nog mee oefenen? Welke vragen heb je op dit moment nog?

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen H1-1
Ik ken het verschil tussen de accent grave, accent aigu, accent circonflexe en de cedille. 
Ik weet wanneer ik een koppelteken moet gebruiken en wanneer ik een trema moet gebruiken. 
Ik weet wanneer ik een apostrof moet gebruiken. 

Slide 22 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd

Slide 23 - Tekstslide

2

Slide 24 - Video

00:53
Ik heb die pizza (bezorgen)
A
bezorgt
B
bezorgd

Slide 25 - Quizvraag

00:53
Die man heeft zijn vrouw (mishandelen)
A
mishandelt
B
mishandeld

Slide 26 - Quizvraag

Werkwoordsvormen
Persoonsvorm tegenwoordige tijd -> bestelt, bezorgt, fietst
Persoonsvorm verleden tijd -> bestelde, wandelde, fietste
Gebiedende wijs -> Loop eens door! Word eens stil!
Infinitief -> hele werkwoord: lopen, fietsen, rennen. 
Voltooid deelwoord -> gefietst, gewandeld, besteld
Onvoltooid deelwoord -> fietsend, wandelend, lopend
Bijvoeglijk naamwoord -> de ontblote man -> ALTIJD KORT KORT

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoelen H1-2
Ik ken alle verschillende werkwoordsvormen en kan de regels die daarbij horen op de juiste wijze toepassen. 

Slide 28 - Tekstslide

3

Slide 29 - Video

01:32
Sommige/sommigen gaan het liefst drie keer in de week naar de snackbar.

Slide 30 - Open vraag

01:32
De meeste mensen gaan naar de stad, maar sommige/sommigen blijven thuis.

Slide 31 - Open vraag

01:32
Enkele/enkelen eten hondenbrokken, maar vlees vinden ze het lekkerst.

Slide 32 - Open vraag

De vier opties
1 -> Hoofdstuk 1.1 maken (accenten, trema, koppelteken)
2 -> Hoofdstuk 1.2 maken (werkwoordspelling)
3 -> Hoofdstuk 2.1 maken (sommige/sommigen)
4 -> Hoofdstuk 2.2 maken (werkwoordspelling)

Succes!
Alle onderdelen komen in je toets.

Slide 33 - Tekstslide