SO Oefentoets H2

Economie
SO Oefentoets - Hoofdstuk 2
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economie
SO Oefentoets - Hoofdstuk 2

Slide 1 - Tekstslide

Aan het begin van de dag staat er €77,- op je bankrekening en heb je €8,45 in je portemonnee. Je betaalt die dag met je pinpas een nieuwe sweater van €19,95.

1a. Wat is het saldo op je bankrekening aan het eind van de dag?

Slide 2 - Open vraag

Aan het begin van de dag staat er €77,- op je bankrekening en heb je €8,45 in je portemonnee. Je betaalt die dag met je pinpas een nieuwe sweater van €19,95.

1b. Betaal je de trui giraal of chartaal?
A
giraal
B
chartaal

Slide 3 - Quizvraag

Aan het begin van de dag staat er €77,- op je bankrekening en heb je €8,45 in je portemonnee. Je betaalt die dag met je pinpas een nieuwe sweater van €19,95.

1c. Hoeveel chartaal geld heb je aan het einde van de dag.

Slide 4 - Open vraag

Aan het begin van de dag heb je €162,50 op je bankrekening staan. Je betaalt met je pinpas €25,75 voor een spijkerbroek en €7,95 voor een cadeautje.

2a. Hoeveel procent van je geld geef je deze dag uit?

Slide 5 - Open vraag

Aan het begin van de dag heb je €162,50 op je bankrekening staan. Je betaalt met je pinpas €25,75 voor een spijkerbroek en €7,95 voor een cadeautje.

2b. Wat is je saldo na deze dag?

Slide 6 - Open vraag

3. Als je geld ontvangt of uitgeeft, verandert je saldo. Bereken in het overzicht de ontbrekende bedragen.

A = .... & B = ....


Slide 7 - Open vraag

4. Hoe noem je de vormen van betalen die je op de afbeelding ziet?


Slide 8 - Open vraag

5a. Juist of onjuist?

Op een rekeningafschrift zie je wat je contant betaald hebt in de winkel.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

5b. Juist of onjuist?

Betalen met je telefoon is een voorbeeld van elektronisch betalen
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

6. Geef een voorbeeld van directe ruil.

Slide 11 - Open vraag

7. Noem drie redenen om te sparen en geef bij elk een voorbeeld.

Slide 12 - Open vraag

8a. Noem twee dingen die de bank moet afspreken met mensen die geld lenen.

Slide 13 - Open vraag

8b. Waarom wil de bank weten wat je inkomen is als geld wilt lenen?

Slide 14 - Open vraag

9. Als je bij een bank geld leent, betaal je met rente uiteindelijk meer geld terug. Waarom kopen mensen dan toch soms iets met geleend geld?

Slide 15 - Open vraag

10. Welke woorden horen bij elkaar? 
vergoeding
leenbedrag

aflossing

rente

Slide 16 - Sleepvraag

Voor een lening van €12.500 gelden de termijnbedragen die in de tabel staan.

11a. Hoeveel betaal je elke maand als je de lening in vijf jaar terugbetaalt?

Slide 17 - Open vraag

Voor een lening van €12.500 gelden de termijnbedragen die in de tabel staan.

11b. Hoeveel betaal je in totaal terug in die vijf jaar?

Slide 18 - Open vraag

Voor een lening van €12.500 gelden de termijnbedragen die in de tabel staan.

11c. Hoeveel heb je extra betaald in procenten van het geleende bedrag?

Slide 19 - Open vraag

12. Geef een voorbeeld van een schade die door een verzekering kan worden betaald.

Slide 20 - Open vraag

13. Een polis is ...
A
... het bewijs dat je verzekerd bent.
B
... de hoogte van je eigen risico
C
... de premie die je moet betalen
D
... de schadevergoeding

Slide 21 - Quizvraag

14. Welk woord moet op de puntjes staan?

Als je kiest voor een verzekering met een hoog eigen risico, betaal je ... premie dan bij een verzekering met een laag eigen risico.
A
meer
B
minder

Slide 22 - Quizvraag

einde toets
Kijk goed na of je alle vragen hebt beantwoord. 

Als je helemaal klaar bent en niks meer wil veranderen, 
dan lever je de toets in. 

Slide 23 - Tekstslide