Verstaanbaarheid, taalgebruik, presentatie, houding, oogcontact, opbouw, inhoud, helderheid, eigen inbreng
(zie beoordelinggsformulier)
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Spreekbeurten
Beoordeling via de mail:
Verstaanbaarheid, taalgebruik, presentatie, houding, oogcontact, opbouw, inhoud, helderheid, eigen inbreng
(zie beoordelinggsformulier)
Slide 1 - Tekstslide
Woordenschat h3 blz. 84
Moeilijke woorden periode 1 (woordenlijst)
Moeilijke woorden periode 2 (woordenlijst)
Moeilijke woorden periode 3 (woordenlijst)
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoelen
Je kunt de betekenis van een woord raden met behulp van een voorbeeld
Je vergroot je woordenschat
Je weet wat de woorden en uitdrukkingen betekenen van Woordenschat h3
Slide 3 - Tekstslide
Wat doe je als je een woord dat je niet kent in een tekst ziet?
Slide 4 - Open vraag
In Tokio is het op dit moment rustig, maar in andere metropolen, zoals New York of Londen, is de situatie heel anders.
Wat betekent 'metropool' en hoe kun je die betekenis uit de vorige zin halen?
Slide 5 - Open vraag
Theorie Woordenschat hoofdstuk 3
Zoek een voorbeeld
Je kunt de betekenis van moeilijke woorden soms in de tekst vinden door een ander woord met dezelfde betekenis (synoniem) te zoeken, of door een omschrijving van het woord te zoeken.
Synoniem > Mijn buurman is een vriendelijke man, hij is altijd aardig tegen mij.
Omschrijving > Mijn nichtje zit op het conservatorium, zij wordt op deze school opgeleid tot beroepsmusicus.
Slide 6 - Tekstslide
Theorie Woordenschat hoofdstuk 3
Zoek een voorbeeld
Soms wordt de betekenis van een woord uitgelegd door het geven van voorbeelden.
Zo'n voorbeeld zie je vaak:
na een signaalwoord (bijvoorbeeld, zoals, denk aan...)
na een dubbele punt
voorafgaand aan een moeilijk woord of begrip
Slide 7 - Tekstslide
Theorie Woordenschat hoofdstuk 3
Zoek een voorbeeld
Zo'n voorbeeld zie je vaak:
na een signaalwoord (bijvoorbeeld, zoals, denk aan...)
Op nationale feestdagen, zoals Koningsdag, hangen veel Nederlanders de vlag uit.
na een dubbele punt
Je kunt er van alles kopen: ondergoed, slingers, sokken, kerstverlichting enz.
voorafgaand aan een moeilijk woord of begrip
Tokio, Londen en New York zijn metropolen waar heel veel te doen is.
Slide 8 - Tekstslide
Woordenschat hoofdstuk 3
Zoek een voorbeeld
Pak je boek! Blz. 85
Feestmaaltijd in de middeleeuwen
Slide 9 - Tekstslide
Bij middeleeuwse feesten denken we vaak aan ongemanierdheid. Maar vanaf de twaalfde eeuw gingen edelen zich ook aan tafel 'netjes' gedragen. Zo was het verboden jezelf te krabben en je neus te snuiten; boeren, je neus ophalen en spugen mochten alleen nog als je het keurig netjes deed.
In deze tekst staan voorbeelden van 'ongemanierdheid'. Wat betekent dat?
A
goede eigenschappen
B
onfatsoenlijkheid
C
schoon; bevorderlijk voor de gezondheid
D
veel en snel etend
Slide 10 - Quizvraag
Deze adviezen vonden edelen in de destijds populaire romans over moedige en beschaafde ridders, zoals de verhalen over Walewein en Ferguut.
In deze tekst staan voorbeelden van 'romans'. Wat betekent dat woord?
A
krantenberichten
B
romantische films
C
verzonnen verhalen
D
vlogs
Slide 11 - Quizvraag
In de middeleeuwen waren de belangrijkste deugden zelfbeheersing en beleefdheid.
In deze tekst staan voorbeelden van 'deugden'. Wat betekent dat woord?
A
goede eigenschappen
B
slechte eigenschappen
C
grappige eigenschappen
D
agressieve eigenschappen
Slide 12 - Quizvraag
Je mocht niet gulzig zijn: je mocht geen grote porties opscheppen, geen grote happen nemen en vooral niet te snel eten.
In deze tekst staan voorbeelden van 'gulzig'. Wat betekent dat woord?
A
van lekker eten houdend
B
slecht voor je gezondheid
C
veel en snel etend
D
niets voor iemand anders overlatend
Slide 13 - Quizvraag
Gesprekken mochten niet onbeschaafd zijn. Het was bijvoorbeeld heel onbeleefd iemand te onderbreken, met een volle mond of hard en met veel gebaren te spreken.
In deze tekst staan voorbeelden van 'onbeschaafd'. Wat betekent dat woord?
A
onaardig
B
ondoordacht
C
saai
D
ongemanierd
Slide 14 - Quizvraag
De tafelschikking was aan strakke regels gebonden. De gasten werden op volgorde van belangrijkheid aan tafel geplaatst. Aan de tafel op een verhoging zaten de gastheer en de voornaamste gasten. Hoe rijker de gast, hoe dichter hij bij de gastheer zat. De minder voorname gasten zaten aan de andere tafels. In deze tekst staan voorbeelden van 'tafelschikking'. Wat betekent dat?
A
plaatsing van personen tijdens maaltijden
B
de indeling van de tafels over de ruimte
C
de plaatsing van de tafels
D
de verdeling van de tafels
Slide 15 - Quizvraag
De maatschappij was destijds hiërarchisch ingedeeld. boven aan de sociale ladder had je de koning en de adel, onderaan boeren en bedienden. Binnen de adel bestonden ook nog eens verschillende rangordes.
In deze tekst staan voorbeelden van 'hiërarchisch'. Wat betekent dit woord?
A
ouderwets
B
volgens een rangorde
C
willekeurig (zoals het uitkomt)
D
bijzonder
Slide 16 - Quizvraag
Welk bestek gebruikte de middeleeuwer? De vork bestond nog niet. Middeleeuwers aten met hun vingers en sneden eerst alles voor met hun eigen mes.
In deze tekst staan voorbeelden van 'bestek'. Wat betekent dat?
A
gereedschap
B
middel
C
voorwerp
D
eetgerei
Slide 17 - Quizvraag
De meeste gerechten, denk aan vlees- en vispasteien en stoofpotten werden met de handen gegeten.
In deze tekst staan voorbeelden van 'gerechten'. Wat betekent dat?
A
delen van een maaltijd, spijzen
B
zaken
C
stoofpotten
D
toetjes
Slide 18 - Quizvraag
Neuspeuteren en tijdens de maaltijd je nagels schoonmaken vond men niet hygiënisch. Iedereen waste zijn handen voor en na elk gerecht met geurig waswater dat bedienden over de handen van de gasten schonken.
In deze tekst staat een voorbeeld van 'hygiënisch'. Wat betekent dat?
A
vies; niet bevorderlijk voor de gezondheid
B
beschaafd
C
gezellig
D
schoon; bevorderlijk voor de gezondheid
Slide 19 - Quizvraag
Spreekwoorden
Bij spreekwoorden is er meestal sprake van figuurlijk taalgebruik. Er wordt een vergelijking gemaakt met de werkelijkheid en je moet de tekst niet letterlijk nemen
Voorbeeld:
'Met het verkeerde been uit bed stappen' betekent dat iemand een slecht humeur heeft.
Slide 20 - Tekstslide
Welk spreekwoord herken je hier?
Slide 21 - Open vraag
Welke spreekwoord herken je hier?
Slide 22 - Open vraag
Welk spreekwoord herken je hier?
Slide 23 - Open vraag
Welke spreekwoord herken je hier?
Slide 24 - Open vraag
Welk spreekwoord herken je hier?
Slide 25 - Open vraag
Welk spreekwoord herken je hier?
Slide 26 - Open vraag
Aan de slag
Maken Woordenschat hoofdstuk 3 opdracht 3 ONLINE > uitdrukkingen die te maken hebben met feest
Maken Woordenschat hoofdstuk 3 opdracht 6.1 ONLINE > spreekwoorden
Klaar?
Zoek een afbeelding van een spreekwoord dat niet in hoofdstuk 3 staat (raadspelletje).
Slide 27 - Tekstslide
Lesdoel: je kunt de betekenis van een woord raden met behulp van een voorbeeld in de tekst > kun jij dit nu?