Hoofdstuk 10 Nig

blz. 132, opdracht 3
blz. 132, opdracht 5
blz. 138, opdracht 15
extra opdrachten coutinho.nl

Vertel over 
de huisarts, ziekenhuis, afspraak maken, wachttijden enz. 
in het land waar je bent geboren.

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

blz. 132, opdracht 3
blz. 132, opdracht 5
blz. 138, opdracht 15
extra opdrachten coutinho.nl

Vertel over 
de huisarts, ziekenhuis, afspraak maken, wachttijden enz. 
in het land waar je bent geboren.

Slide 1 - Tekstslide

't ex kofschip / ex softketchup

Slide 2 - Tekstslide

herhaling perfectum
Maak een zin met het werkwoord in de perfectum.

Slide 3 - Tekstslide

Hoofdstuk 10

Slide 4 - Tekstslide

Bij de fietsenmaker
Mevrouw Kirbas gaat met haar fiets naar de fietsenmaker. - waar / niet waar
Mevrouw Kirbas gaat een nieuwe fiets kopen.  - waar / niet waar
Mevrouw Kirbas is met haar fiets tegen een huis gereden.  - waar / niet waar
De fiets van mevrouw Kirbas is al oud.  - waar / niet waar
De fietsenmaker kan de fiets niet meer in orde maken.  - waar / niet waar
Mevrouw Kirbas kan de fiets morgen ophalen.  - waar / niet waar

Slide 5 - Tekstslide


A
hetzelfde
B
verschillend

Slide 6 - Quizvraag


A
B
C

Slide 7 - Quizvraag

Ik versta je niet
(Sorry, ...)
Wilt u dat nog eens herhalen?
Ik heb u niet goed verstaan.
Wat bedoelt u precies met...
Hoe heet dat?
Hoe zeg je dat in het Nederlands?


opdracht 2

Slide 8 - Tekstslide

Ik versta je niet
Ik heb je niet goed gehoord.
Over welk ding heb je het?
Ik ken dat woord niet.
Dit is veel te moeilijk. 
Dat ding van mijn broek is kapot.
Ik begrijp het niet.
Kun je het nog een keer zeggen?
Wat betekent het?
Hoe zeg je dat in het Nederlands?
Wat bedoel je?

Slide 9 - Tekstslide

Betekenen/betekenis
meaning

(Woordenboek)betekenis van 
een woord, een zin, een symbool in je eigen taal of in een andere taal.
Wat betekent (het woord) 'gezellig'?
Een rood verkeerslicht betekent dat je moet stoppen.
Bedoelen/bedoeling
intention

Bedoeling gebruik je om een doel, een intentie weer te geven.
  Ik heb geen idee wat hij bedoelt.
  Je zegt veel, maar wat bedoel je precies?
Wat is de bedoeling van de vergadering?

Slide 10 - Tekstslide

Bedoelen/bedoeling
intention

Bedoeling gebruik je om een doel, een intentie weer te geven.
Ik weet niet wat dat woord betekent.
Welk woord bedoel je?

Slide 11 - Tekstslide




Iedereen is geslaagd.
Dat ... dat ik ook een voldoende heb.
Ik weet niet wat dat woord betekent.
Welk woord bedoel je?
A
betekent
B
bedoelt

Slide 12 - Quizvraag




Niemand luistert naar mij.
Wat ... je daar precies mee?
Ik weet niet wat dat woord betekent.
Welk woord bedoel je?
A
beteken
B
bedoel

Slide 13 - Quizvraag




Eén van jullie mag mee.
Wie ... je?
betekenen
bedoelen
A
beteken
B
bedoel

Slide 14 - Quizvraag


Het is inderdaad raar dat de telefoon nu al stuk is.
... u dat ik mijn geld terugkrijg?
A
Betekent
B
Bedoelt

Slide 15 - Quizvraag


Er staat rond die tijd altijd veel file.
Dat ... dat we op tijd moeten vertrekken.
A
betekent
B
bedoelt

Slide 16 - Quizvraag


Ik snap niet helemaal wat je daarmee wilt zeggen.
Ik ... dat je gezonder moet eten.
A
beteken
B
bedoel

Slide 17 - Quizvraag

filmpje
fietsen

Waar gaat het filmpje over?
Wat vind je van de tips?
Hoe doe jij het?

Slide 18 - Tekstslide

bedoelen en betekenen
opdracht 3

Slide 19 - Tekstslide

Naar de fietsenmaker
Bedenk een probleem met je fiets,
de fietenmaker reageert.


opdracht 6

Slide 20 - Tekstslide

Perfectum
1. regelmatige werkwoorden -> ge + stam + t of d

2. werkwoorden die beginnen met ge-, be-, her-, ver- of ont-:
-> ge- vervalt.

3. onregelmatige werkwoorden -> uit je hoofd leren

Slide 21 - Tekstslide

Imperfectum
1. regelmatige werkwoorden -> stam + te(n) of de(n)

2. gebruik 't ex kofschip

4. singularis + de of + te / pluralis + den of + ten

3. onregelmatige werkwoorden -> uit je hoofd leren blz. 282

Slide 22 - Tekstslide

ex softketchup
Nee? 
Dan een d!
mankeren
mankeer
r
+de(n)
mankeerde(n)
fietsen
fiets
s
+te(n)
fietste(n)
verhuizen
verhuiz
z
+de(n)
verhuisde(n)

Slide 23 - Tekstslide

imperfectum
opdracht 7 en 8

Slide 24 - Tekstslide

luisterbingo
Kies minimaal vijf woorden en schrijf ze op: 




Streep de woorden door die je hebt gehoord in het liedje.
Herman van Veen - fiets
zon, plotseling, fiets, schitterend, meid, naam, zomerseizoen, groen, rijd, lacht

Slide 25 - Tekstslide

H 8 / 13  en H 10 / 14

Slide 26 - Tekstslide

blz. 153, opdracht 13 (bij tekst 10.8)

blz. 154, In de praktijk
Vertel in de volgende les over het huren van een fiets.

blz. 156, Taalbiografie
Gebruik de antwoorden voor je tekst. 

Slide 27 - Tekstslide