Mevrouw Kirbas gaat met haar fiets naar de fietsenmaker. - waar / niet waar
Mevrouw Kirbas gaat een nieuwe fiets kopen. - waar / niet waar
Mevrouw Kirbas is met haar fiets tegen een huis gereden. - waar / niet waar
De fiets van mevrouw Kirbas is al oud. - waar / niet waar
De fietsenmaker kan de fiets niet meer in orde maken. - waar / niet waar
Mevrouw Kirbas kan de fiets morgen ophalen. - waar / niet waar