In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
¡ Hola chicos !
Bienvenidos
Slide 1 - Tekstslide
Programa de hoy
Primera parte:
Verschil tussen SER, ESTAR y HAY
Segunda parte:
Mag je gaan beginnen met deel 2 van je filmpje
Slide 2 - Tekstslide
Los objetivos de hoy
Aan het einde van deze les:
1- Weet ik het verschil tussen HAY, SER , ESTAR
2- Weet ik wanneer ik HAY en wanneer ESTAR moet gebruiken voor mijn filmpje deel 2
3 - Kan ik vertellen wat er in mijn stad/dorp/wijk te vinden is en waar deze staan
Slide 3 - Tekstslide
SER y ESTAR
Slide 4 - Tekstslide
SER y ESTAR
Betekenen allebei ZIJN
Maar ESTAR betekent ook 'zich bevinden', 'liggen'
Je gebruikt estar dus bij plaatsbepalingen.
Het vraagwoord waar (dónde) zie je vaak hierbij
Bijvoorbeeld:
¿dónde está la iglesia? la iglesia está en el centro
Slide 5 - Tekstslide
Verschil Ser y Estar
Ser = zijn Estar = zijn/zich bevinden
- Eigenschappen : soy alegre El cine está en el centro
- Beroep: soy estudiante - Afkomst: soy holandesa
Slide 6 - Tekstslide
Wat is nu het verschil tussen Estar y Hay?
In je filmpje deel 2 moet je straks beide werkwoorden gebruiken.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
HAY
Wat wordt er met HAY bedoeld?
HAY betekent ER IS of ER ZIJN
Het hoeft NIET vervoegd te worden!
Er is geen yo Hay, tú hay etc
Slide 9 - Tekstslide
Wanneer gebruik je HAY
HAY +
Onbepaald lidwoord > En Madrid hay UN teatro
Zonder lidwoord > Hay turistas en la playa
Met getallen > Hay 10 iglesias en Hilversum
Onbepaalde hoeveelheden > Hay muchos cines
Slide 10 - Tekstslide
¿Qué hay en tu pueblo?
Vivo en Breukelen en el centro. Hay un supermercado y muchas tiendas…….
Slide 11 - Tekstslide
¿Dónde está.......?
El supermercado AH está enfrente de la iglesia
Slide 12 - Tekstslide
HAY O ESTAR
hay
están
está
¿Dónde ____ un hotel?
¿Dónde____ las tiendas de ropa?
La farmacia____ en el centro
En mi casa ____ una televisión
En Amsterdam____ muchos turistas
Slide 13 - Sleepvraag
¿Hay o estar?
Madrid ... en España
A
está
B
hay
C
están
Slide 14 - Quizvraag
¿Hay o estar? En Madrid _____ muchos restaurantes.
A
está
B
están
C
hay
Slide 15 - Quizvraag
¿Hay o estar? Ana y yo ............ en la calle.
A
hay
B
estamos
C
estáis
D
somos
Slide 16 - Quizvraag
¿Hay o estar?
Mi escuela ... en el centro.
A
es
B
hay
C
está
D
están
Slide 17 - Quizvraag
¿Hay o estar?
Mis amigos _____ en el hotel.
A
está
B
están
C
hay
D
estamos
Slide 18 - Quizvraag
Kies het juiste werkwoord " estar- hay": 1) Mis amigos ....... en la playa 2) En Hilversum ....... muchas escuelas 3) La farmacia ...........a la derecha de mi casa 4) En Breukelen ....................4 iglesias
Slide 19 - Open vraag
¿Qué tal la clase?
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal
Slide 20 - Quizvraag
¡A trabajar!
Jullie mogen beginnen met je filmpje deel 2
One Note Clase 11 y 12 kunnen je op weg helpen, hier staan ook de plaatsbepalingen die je nodig hebt