20221207 VEZO320AH niveau 3 leerjaar 2 voegwoorden

Nederlands
VEZO320AH
Woensdag 07 december 2022
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
VEZO320AH
Woensdag 07 december 2022

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Planning VEZO321AK

  • 03 november: signaalwoorden
  • 16 november 2022: als/dan
  • 23 november 2022: u/ uw en jou/jouw
  • 30 november 2022: geslacht
  • 07 december 2022: voegwoorden
  • 14 december 2022: voorzetsels
  • 21 december 2022: TOETS 1B: SPELLING








Slide 3 - Tekstslide

Terugblik op: 
woordgeslacht
Een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.  Om te weten met welke voornaamwoord je naar een woord verwijst, moet je weten welk geslacht dit woord heeft.
Naar vrouwelijke woorden verwijs je met ze/zij en haar. Naar mannelijke en onzijdige woorden verwijs je met hij, hem of zijn.

Slide 4 - Tekstslide

Terugblik op: 
woordgeslacht
Een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.  Om te weten met welke voornaamwoord je naar een woord verwijst, moet je weten welk geslacht dit woord heeft.
Naar vrouwelijke woorden verwijs je met ze/zij en haar. Naar mannelijke en onzijdige woorden verwijs je met hij, hem of zijn.

Slide 5 - Tekstslide

Terugblik op: 
de-woorden
De-woorden zijn mannelijk of vrouwelijk. De volgende woorden zijn over het algemeen de-woorden: 
  • vruchten, bomen en planten: de appel, de eik, de fuchsia
  • rivieren en bergen: de Waal, de Mount Everest
  • cijfers en letters: de vier, de x, de tussen-n
  • de meeste woorden die personen aanduiden: de ober, de boer, de buurvrouw

Slide 6 - Tekstslide

Terugblik op: 
het-woorden
Het-woorden zijn altijd onzijdig. De volgende categorieën woorden zijn over het algemeen het-woorden: 
  • verkleinwoorden: het bloempje, het jongetje, het briefje
  • landen en plaatsen: het kleine Nederland
    , het statige Den Haag
  • metalen: het ijzer, het kwik
  • sporten en spellen: het tennis, het scrabble, het yahtzee
  • stofnamen: het bier, het brood, het goud, het zilver, het hout
  • talen: het Nederlands, het Swahili, het Arabisch
  • windrichtingen: het noorden, het zuidwesten
woorden met twee lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-: het belang, het geweer, het verstand en het ontzet
woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um: het communisme, het instrument, het kapsel en het museum
maar: de óf het deksel, de recruitment, de overemployment en de datum

Slide 7 - Tekstslide

Terugblik op: Die / Dat
De > wordt > die of deze
                                     De auto > wordt > die auto of deze auto.

Het > wordt > dat of dit 
                                     Het boek > wordt > dat boek of dit boek.

Slide 8 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Voegwoorden

Slide 9 - Tekstslide

Voegwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn voegwoorden? (pag 21)
Woorden die zinnen of woorden
aan elkaar voegen.

Je kunt hieruit het verband van een
zin ontdekken.

Slide 11 - Tekstslide

De verbanden
1 opsomming                                               6 oorzaak, gevolg
2 voorbeeld                                                   7 tijd
3 doel - middel                                            8 voorwaarde
4 tegenstelling                                            9 samenvatting, conclusie
5 reden, gevolg, verklaring

Slide 12 - Tekstslide

1. voegwoorden van opsomming
Geven aan in welke volgorde iets plaatsvindt

'Hij gaat eerst met de kinderen naar de speeltuin, verder  gaat  hij nog een ijsje met ze eten'.

Voegwoorden zijn: 1e, ten tweede, en, verder, ook, tevens, eerst, laatste

Slide 13 - Tekstslide

2. Voegwoorden van voorbeeld
Geven voorbeelden aan

'Mijn vader is goed in hockey, zo maakt hij veel doelpunten'.

Voegwoorden zijn: bijvoorbeeld, o.a., dat is te zien aan, te
merken bij, neem nou, stel je voor, zo

Slide 14 - Tekstslide

3. voegwoorden van doel - middel
Geven aan door welk middel een doel gehaald gaat worden

'Door middel van een goede opleiding, hoopt zij  later een goede baan te krijgen'.

Voegwoorden zijn: met behulp van, daarmee, met, door middel
van, waarmee, om …te

Slide 15 - Tekstslide

4. voegwoorden van tegenstelling
Geven een tegenstelling tussen zinnen aan

'Piet wilde niet naar het feest, maar Henk wel.'

Voegwoorden zijn: maar, echter, toch, daar staat tegenover

Slide 16 - Tekstslide

5. voegwoorden van reden, gevolg, verklaring
Geeft een reden waarom iets gebeurt.

'Ik ben op Black Friday naar de stad gegaan, waardoor  ik nu blut ben.'

Voegwoorden zijn: daardoor, doordat, zodat, waardoor, door, zodoende

Slide 17 - Tekstslide

6. voegwoorden oorzaak - gevolg
Geeft de oorzaak aan en het gevolg van iets.

' Ik ben te laat op training, want ik heb me verslapen.'

Voegwoorden zijn: omdat, want, daarom

Slide 18 - Tekstslide

7. voegwoorden van tijd
Geven aan wanneer dingen zich afspelen

'Hij brengt de kinderen naar sport voordat hij naar zijn werk gaat'.

Voegwoorden zijn: nadat, voordat, zolang, terwijl en totdat

Slide 19 - Tekstslide

8. voegwoorden van voorwaarde
Geeft een voorwaarde van de eerste zin voor de tweede zin.

'Hij gaat naar school, tenzij hij zich verslaapt.'

Voegwoorden zijn: mits, tenzij, wanneer, als, indien, opdat

Slide 20 - Tekstslide

9. voegwoorden van samenvatting, conclusie
Geeft een conclusie, samenvatting van het voorafgaande.

'Iedereen heeft genoten, dus het was een goed feest.'

Voegwoorden zijn: kortom, samenvattend, het belangrijkste overziend, alles op een rijtje gezet, dus

Slide 21 - Tekstslide

Kiezen uit twee opties:
Huiswerk individueel 
of 
klassikaal?

Slide 22 - Tekstslide

Voegwoorden 
                                         
VIA Handboek:                                                           pagina 74.   

Stijl: voegwoorden en voorzetsels                                                                 
 Studiemeter: VIA Starttaal Online > 2F > Stijl > voegwoorden > Oefening 1 t/m 8 







timer
30:00

Slide 23 - Tekstslide

Kom maar terug ... je aan de voorwaarden kunt voldoen
A
Aangezien
B
Zodra
C
Totdat

Slide 24 - Quizvraag

Het moet klinken ... je teveel gedronken hebt
A
Nu
B
Alsof
C
Als

Slide 25 - Quizvraag

Lees eerst de gebruiksaanwijzing …. u het apparaat in gebruik neemt.
A
Voordat
B
Als
C
Nadat

Slide 26 - Quizvraag

Kampioen zullen zij niet worden, … er een wonder gebeurt.
A
Indien
B
Tenzij
C
Doordat

Slide 27 - Quizvraag

.... de voorwaarden zijn aangepast, wordt die therapie niet meer vergoed door de verzekering.
A
Naarmate
B
Zolang
C
Sinds

Slide 28 - Quizvraag

Wij repareren uw fiets ... u boodschappen doet!
A
Net als
B
Intussen
C
Terwijl

Slide 29 - Quizvraag

Wat gebeurt er .… hij niet op tijd zijn proefwerk afheeft?
A
Zolang
B
Nadat
C
Als

Slide 30 - Quizvraag

Hij doet dit …. hij sterk en mannelijk wil overkomen.
A
Tenzij
B
Omdat
C
Waardoor

Slide 31 - Quizvraag

Planning VEZO321AK

  • 03 november: signaalwoorden
  • 16 november 2022: als/dan
  • 23 november 2022: u/ uw en jou/jouw
  • 30 november 2022: geslacht
  • 07 december 2022: voegwoorden
  • 14 december 2022: voorzetsels
  • 21 december 2022: TOETS 1B: SPELLING








Slide 32 - Tekstslide

Terugblik
  • Voegwoorden

Slide 33 - Tekstslide