6. Bloedverdunners en statinen

Bloedverdunners en statinen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Bloedverdunners en statinen

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Ik kan uitleggen hoe bloedstolling tot stand komt.
2. Ik kan uitleggen hoe verschillende groepen geneesmiddelen ingrijpen op één van de stappen van het bloedstollingsproces.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Een ander woord voor bloedstolling is
A
homeostase
B
hemolyse
C
hemostase
D
vasoconstrictie

Slide 4 - Quizvraag

Het stollingsproces verloopt in deze volgorde
A
vasoconstrictie- aggregatie- coagulatie
B
aggregatie - coagulatie - vasoconstrictie
C
coagulatie -aggregatie-vasoconstrictie
D
aggregatie-coagulatie-hemostase

Slide 5 - Quizvraag

Waarom vindt er bij hemostase eerst vasoconstrictie plaats?
A
De bloedplaatjes komen dan vrij uit de vaatwand
B
anders kan er geen korstje vormen
C
dan komen er stollingsfactoren vrij
D
minder bloedverlies

Slide 6 - Quizvraag

Aggregatie is
A
het vormen van de trombus (=stolsel)
B
het samenklonteren van trombocyten
C
het samenklonteren van erytrocyten
D
het vormen van fibrinedraden

Slide 7 - Quizvraag

Fibrinedraden (nodig in een stolsel) worden gemaakt tijdens de:
A
vasoconstrictie
B
aggregatie
C
coagulatie
D
hemolyse

Slide 8 - Quizvraag

Het vormen van een trombus moet ook weer stoppen. Dit heet...
A
fibrinolyse
B
fibrine
C
fibrinogeen
D
hemolyse

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

International Normalised Ratio
Verhoudingsgetal dat aangeeft hoe snel het bloed stolt.
Normaal = 1
INR > 1: het bloed doet er langer over om te stollen: kans op bloedingen! vit K (Konakion) om bloed sneller te laten stollen.
INR< 1: het bloed stolt te snel
Welke INR acceptabel is wordt bepaald door een specialist (b.v. cardioloog) en ingesteld door de trombosedienst.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide



Direct werkende Orale AntiCoagulantia
Nieuwe Orale AntiCoagulantia

---------------------------------------------------- 
Apixaban (Eliquis)
Edoxaban (Lixiana)
Dabigatran (Pradaxa)
Rivaroxaban (Xarelto)


Stoppen de werking van 1 specifiek eiwit.

Xa
- Alle DOAC's behalve dabigatran 

IIa (trombine) 
- Dabigatran
DOAC / NOAC

Slide 16 - Tekstslide

Voor en nadelen
Voordelen
Nadelen
Geen controle trombosedienst meer nodig. 
Geen controle, mogelijk verminderd therapietrouw
Elke dag dezelfde dosis 
Nog geen antidotum voor edoxaban --> noodsituatie moeilijker te hanteren
Werken meteen, geen spiegelopbouw nodig. Werking 12-24 uur
Minder bijwerkingen dan vit K remmers. Kans op CVA blijkt kleiner 
Voeding en alcohol hebben minder invloed op de middelen 

Slide 17 - Tekstslide

Een patiënt die ooit een TIA gehad heeft krijgt doorgaans
A
acenocoumarol
B
acetylsalicylzuur
C
heparine (of een vergelijkbaarmiddel)
D
trombolytica

Slide 18 - Quizvraag

Een patiënt die een CVA gehad heeft of een hartritmestoornis heeft krijgt doorgaans
A
acenocoumarol
B
acetylsalicylzuur
C
heparine (of een vergelijkbaarmiddel)
D
trombolytica

Slide 19 - Quizvraag

Een patiënt die op dit moment een myocardinfarct doormaakt krijgt doorgaans
A
acenocoumarol
B
acetylsalicylzuur
C
heparine (of een vergelijkbaarmiddel)
D
trombolytica

Slide 20 - Quizvraag

Slide 21 - Video

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

FK: acetylsalicylzuur cardio
  1. Wat kunnen redenen zijn om een herhaalrecept voor dit middel te continueren?
  2. Zijn er redenen om dat niet te doen?
  3. Wat moet je daarvoor nagaan/ controleren?
  4. Moet je nog een advies geven aan de patiënt?

Slide 24 - Tekstslide

FK: acenocoumarol
  1. Wat kunnen redenen zijn om een herhaalrecept voor dit middel te continueren?
  2. Zijn er redenen om dat niet te doen?
  3. Wat moet je daarvoor nagaan/ controleren?
  4. Moet je nog een advies geven aan de patiënt?

Slide 25 - Tekstslide

FK: simvastatine
  1. Wat kunnen redenen zijn om een herhaalrecept voor dit middel te continueren?
  2. Zijn er redenen om dat niet te doen?
  3. Wat moet je daarvoor nagaan/ controleren?
  4. Moet je nog een advies geven aan de patiënt?

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen
1. Ik kan uitleggen hoe bloedstolling tot stand komt.
2. Ik kan uitleggen hoe verschillende groepen geneesmiddelen ingrijpen op één van de stappen van het bloedstollingsproces.
3. Ik kan informatie opzoeken in het FK en selecteren en deze in begrijpelijke taal omzetten voor een patiënt . Ik kan de patiënt over dit geneesmiddel adviseren en ik kan bepalen of het recept herhaald mag worden en op welke voorwaarden.

Slide 27 - Tekstslide

trombocyten
aggregatieremmers

Slide 28 - Woordweb

anticoagulantia

Slide 29 - Woordweb

statinen

Slide 30 - Woordweb

Wat vond je van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll