P3 - les 6 - 21 februari 2023

Les 6 - periode 3 - 21 februari 2023
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Les 6 - periode 3 - 21 februari 2023

Slide 1 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
Korte terugblik op de vorige les 
(werkwoord 'costar' + los números)

Leerdoelen voor week 4:
- Ik oefen met de Spaanse zinsstructuur
- Ik maak kennis met het werkwoord 'gustar' begrijpen en toepassen









Slide 2 - Tekstslide

Hoe vraag je wat iets kost?
1. ¿Cuánto cuesta(n) ... ?                            Hoeveel kost/kosten ... ?

2. ¿Cuánto vale(n)?                                       Hoeveel is het waard?

3. ¿Qué precio tiene?                                   Welke prijs heeft het?

PARA PAGAR (om te betalen):                       ¿Cuánto es (todo)?

--> Kies een van de drie manieren uit die je gaat gebruiken!

Slide 3 - Tekstslide

Alle getallen tot en met 30 bestaan uit 1 woord!

Daarna:
40 + 1
60 + 2 etc.

cien = 100
mil = 1000

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Het werkwoord 'gustar' 
Het werkwoord 'gustar' betekent:
--> iets leuk/lekker/tof vinden/
ergens van houden
Het is een werkwoord dat je op
een bijzondere manier gebruikt!

slechts 2 vormen: gusta - gustan

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg 'gustar' d.m.v. een video:

Slide 7 - Tekstslide

Het gebruik van gustar bij 6 persoonsvormen:
- Me gusta nadar.
- ¿Te gusta nadar?
- A Pedro le gusta nadar.
- Nos gusta nadar.
- ¿No os gusta nadar?
- A mis padres no les gusta nadar.

Slide 8 - Tekstslide

Gustar = ergens van houden
Me gusta el café
Me gusta viajar
Me gusta hacer futból

Me gustan las vacaciones
Me gustan las manzanas
Me gustan los abuelos

Slide 9 - Tekstslide

Ejercicio 1 (pág. 21)
  • 1. gusta                        2. gusta
  • 3. gusta                     4. gustan
  • 5. cuesta                    6. gusta
  • 7. gusta              8. gusta
  • 9. cuestan           10. gustan

timer
6:00

Slide 10 - Tekstslide

Ejercicio 2 + 3 (pág. 22)
Me gusta ................
--> iets wat enkelvoud is

Me gustan ......................
--> iets wat meervoud is

Ejercicio 3: Zinnen vertalen naar het Nederlands
timer
8:00

Slide 11 - Tekstslide

Ejercicio 4 (pág. 23)
Je wilt een van de producten kopen. Je gaat naar de winkel en je beschrijft of vraagt met/in minimaal 6 zinnen het product dat je wilt kopen. Je mag de werkwoorden 'costar', 'gustar' of 'tener' gebruiken.
Bijvoorbeeld: 
Ik vind de rode stoel leuk.                 Me gusta la silla roja.
Wat kost de lamp?             ¿Cuánto cuesta la lámpara?

timer
6:00

Slide 12 - Tekstslide

Ejemplos ej. 4 (pág 23)
Me gusta la silla gris.
¿Cuánto cuesta el ordenador?
¿Cuántos sillas rojas tiene usted?
No me gusta la maleta azul. 
¿Cuánto cuestan dos lámparas?
Me gusta mucho la silla naranja y negra.

Slide 13 - Tekstslide

Deberes (=huiswerk)

Lees nog eens na hoe je het
werkwoord 'gustar' moet
gebruiken!




Slide 14 - Tekstslide