Keuzedeel week 10 - 22 mei

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 1

Start

- Je kunt zeggen of je iets lekker vindt

- Je oefent een werkoverdracht

- Je herhaalt de woordenschat voor het examen

Formulier invullen - 

Welke woorden moet je kennen?

• nombre
• apellido
• fecha
• tiempo / hora
• espacio
• actividades
• comentarios

Voorbeeld 

Stel: Je werkt bij een stagebedrijf in Den Haag. Binnenkort gaat jouw begeleider Javier Hernández met pensioen. Je baas heeft je gevraagd een afscheidsfeestje te organiseren op vrijdag 26 mei 2023 van 16.00-18.00u in bar: Millers, Plein, Den Haag. Partners zijn ook welkom. Cadeautip: Javier gaat door Azië reizen.

Je zet hiervoor een aankondiging op het mededelingenbord.

Formulier invullen - 

Welke woorden moet je kennen?

• nombre
• apellido
• fecha
• tiempo / hora
• espacio
• actividades
• comentarios

noteren van de datum in het Spaans

fecha: el 9 de febrero de 2021

tiempo: las dos y media

lugar: Den Haag

dirección: Koningin Marialaan 7

Werkoverdracht

Je loopt stage in Spanje en hebt vandaag bij de receptie gewerkt.

Je bent om 9.00uur je dienst gestart. 

Je hebt de telefoon opgenomen.

Je hebt de offertes nagebeld.

Het is nu 17u en je moet naar huis, maar nog niet alle e-mails zijn beantwoord. 

Vraag aan je collega Rosita of zij dat wil doen.

Bedank je collega.

Fecha: El 20 de abril de 2021

Tiempo: A las 10.00 horas

Lugar: Rotterdam

Dirección: C/Waalhaven ZZ 16

Werkoverdracht

FECHA                       

TIEMPO                       

NOMBRE                     

ESPACIO                  cocina / entrada / restaurante / recepción

ACTIVIDADES        responder al correo electrónico  

                                    llamadas telefónicas 

                                    verificar ofertas

TIEMPO                                    

COMENTARIOS      

Fecha: El 20 de abril de 2021

Tiempo: A las 10.00 horas

Lugar: Rotterdam

Dirección: C/Waalhaven ZZ 16

Voorkeuren

Gustar = houden van

Encantar = dol zijn op

Preferir = liever hebben

zeggen wat je van het eten vindt ...

lekker: rico - rica - ricos - ricas 

El pescado está rico. 

La paella está rica.

Los helados están ricos.

Las patatas fritas están ricas. 

Tarea 5

Reageer op de volgende zinnen:

1. No me gusta el pescado crudo.

2. No me gusta la carne.

3. Me encantan las sopas.

4. No me gustan las verduras.

5. Me encanta la fruta.

6. No me gusta el pollo.

Tarea 6

Conversación:

Wat vind jij lekkerder?