Hoofdstuk 1 Democratisering van Nederland 1848-1919 oefentoets
Gebruik bron 1. Dit is een voorstelling van de staatsinrichting van Nederland. Bij welke periode past de afbeelding? Doe het zo: De afbeelding hoort bij de periode: …(vul letter in).
1 / 30
volgende
Slide 1: Open vraag
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4
In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Gebruik bron 1. Dit is een voorstelling van de staatsinrichting van Nederland. Bij welke periode past de afbeelding? Doe het zo: De afbeelding hoort bij de periode: …(vul letter in).
Slide 1 - Open vraag
Je ziet hieronder zes grondwetswijzigingen (A tot en met F).
Drie daarvan horen bij het jaartal 1848.
Welke drie grondwetswijzigingen horen bij het jaartal 1848?
Sleep ze naar het vak. De overige grondwetswijzigingen laat je staan.
1848
A invoering ministeriële verantwoordelijkheid
B invoering passief vrouwenkiesrecht
C invoering koninklijke onschendbaarheid
D invoering financiële gelijkstelling van het openbaar en bijzonder onderwijs
E invoering van de evenredige vertegenwoordiging
F invoering liberale grondrechten
Slide 2 - Sleepvraag
Nederland kent sinds 1848 een parlementaire democratie. Wie of wat heeft in een parlementaire democratie de uiteindelijke macht?
A
de regering
B
het kabinet
C
de koning
D
het parlement
Slide 3 - Quizvraag
Tot 1917 bestond in Nederland het districtenstelsel. Noem één reden waarom het districtenstelsel voor kleine landelijke partijen nadelig is.
Slide 4 - Open vraag
Dit grondwetsartikel wordt ook wel het …. (noem de naam van het artikel) … genoemd, waardoor ook burgers mochten stemmen die … (noem een reden waarom die burgers mochten stemmen) en die… (noem nog een reden waarom die burgers mochten stemmen).
Slide 5 - Open vraag
In de tweede helft van de negentiende eeuw voelden veel arbeiders, protestanten en katholieken zich achtergesteld. Ze wilden graag dezelfde rechten als andere burgers. Welke bewering is juist?
A
Protestanten en katholieken hadden geen eigen vakbonden en kranten.
B
De socialisten streefden naar algemeen kiesrecht.
C
Socialisten vonden financiering van het bijzonder onderwijs belangrijk.
D
De confessionelen wilden geen overheidsfinanciering voor bijzonder onderwijs.
Slide 6 - Quizvraag
Gebruik bron 2. In de tweede helft van de negentiende eeuw kreeg Nederland te maken met de gevolgen van de industriële revolutie. Welk begrip uit je boek past bij deze foto?
Slide 7 - Open vraag
Vrouwen kwamen eind negentiende eeuw op voor hun rechten, met name het kiesrecht. Dat deden ze door bijvoorbeeld te demonstreren of actie te voeren. Noem nog een andere manier waarmee vrouwen probeerden het algemeen kiesrecht voor elkaar te krijgen.
Slide 8 - Open vraag
Gebruik bron 3. In 1917 was er een belangrijke grondwetswijziging. Geef aan welke verandering in de grondwet wordt bedoeld met de pudding op de afbeelding. Geef ook aan welke twee andere belangrijke zaken werden geregeld met de ‘Pacificatie van 1917’.
Slide 9 - Open vraag
Hieronder staan vier rechten waarvan Kamerleden gebruikmaken.
Van welke rechten maken Kamerleden hier gebruik? Sleep het juiste recht naar de juiste omschrijving.
A Kamerleden willen dat de minister zijn wetsvoorstel verandert.
B Een Kamerlid komt zelf met een wetsvoorstel.
C Via dit recht wordt over de begrotingsvoorstellen van het kabinet gestemd.
D Kamerleden willen uitzoeken welke fouten het Nederlandse leger in Afghanistan heeft gemaakt.
1 recht van initiatief
2 recht van amendement
3 recht van enquête
4 budgetrecht
Slide 10 - Sleepvraag
Hieronder zie je een aantal klassieke grondrechten en Sociale grondrechten. sleep ze naar het juiste vakje.
Klassiek grondrecht
Sociaal grondrecht
A recht op een bewoonbaar land
B recht op werk
C recht op bestaanszekerheid
D vrijheid van drukpers
E recht op woonruimte
F recht op onderwijs
G vrijheid van meningsuiting
H recht op goede medische verzorging
I vrijheid van vereniging
J vrijheid van godsdienst
Slide 11 - Sleepvraag
Er is in Nederland een stelsel van gescheiden machten. Naast de onafhankelijke rechtsprekende macht zijn er nog twee: de wetgevende macht en de uitvoerende macht. Sleep de onderdelen naar de juiste macht
wetgevende macht
uitvoerende macht
A gemeenten
B ministers
C Eerste Kamer
D koning
E provincies
F Tweede Kamer
Slide 12 - Sleepvraag
A
Eric
B
Michiel
C
Hans
D
Daniëlla
Slide 13 - Quizvraag
De vraag bij dit hoofdstuk was: ‘Hoe kreeg in Nederland de koning minder macht en het volk meer macht?’ Geef antwoord op deze vraag en gebruik in je antwoord de volgende begrippen: koning – grondwet – volk – revolutie – Thorbecke – inspraak. Let op! De begrippen hoeven niet in bovenstaande volgorde in je antwoord te staan!
Slide 14 - Open vraag
Gebruik bron 4. : je doet onderzoek naar kinderarbeid aan het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw en je vindt deze bron van Lewis Wickes Hine. Lewis Wickes Hine (1874-1940) was een Amerikaanse fotograaf. Hij had in zijn werk veel aandacht voor sociale thema’s.
Gebruik bron 4.
3p 15 Stel: je doet onderzoek naar kinderarbeid aan het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw en je vindt deze bron van Lewis Wickes Hine.
Lewis Wickes Hine (1874-1940) was een Amerikaanse fotograaf. Geef drie argumenten om te zeggen dat de bron betrouwbaar is voor dit onderzoek.
Doe het zo:
De bron is betrouwbaar voor dit onderzoek, want:
1 … (geef het eerste argument).
2 … (geef het tweede argument).
3 … (geef het derde argument).
Slide 15 - Open vraag
Wat hoort niet bij de grondwetswijziging van 1848?
A
ministeriële verantwoordelijkheid
B
cencuskiesrecht
C
recht op onderwijs
D
recht van amendement
Slide 16 - Quizvraag
Wie heeft of hebben het recht om een onderzoek aan te vragen zoals beschreven in de grondwet van 1848?
A
alleen de Eerste Kamer
B
alleen de Tweede Kamer
C
de Eerste Kamer én de Tweede Kamer
D
het kabinet
Slide 17 - Quizvraag
In de bron is een begrip weggelaten. > Welk begrip moet op de stippellijn worden ingevuld?
Slide 18 - Open vraag
Welke politieke stroming heeft op de politieke agenda 'vrede en veiligheid'
A
socialisme
B
communisme
C
liberalisme
D
confessionelen
Slide 19 - Quizvraag
Wie was de leider van de SDAP?
A
Troelstra
B
Kuyper
C
Schaepman
D
Thorbecke
Slide 20 - Quizvraag
Welke politieke stroming zegt; 'de man is het hoofd van het gezin'?
A
socialisme
B
liberalisme
C
confessionelen
D
feminisme
Slide 21 - Quizvraag
Welke combinatie is onjuist?
A
Schaepman - confessionalisme
B
Thorbecke - liberalisme
C
Drucker - feminisme
D
Kuyper - Socialisme
Slide 22 - Quizvraag
In de Nederlandse Grondwet van 1848 werd het volgende artikel opgenomen: de Koning is onschendbaar. Wat betekent ‘de Koning is onschendbaar’ in de praktijk?
A
De koning heeft de bevoegdheid om zelfstandig politieke beslissingen
te nemen.
B
De koning moet aftreden als hij het vertrouwen van het parlement
verliest.
C
De ministers zijn politiek verantwoordelijk voor de uitspraken en het gedrag van de koning.
D
Het kabinet bepaalt welk personeel de koning voor zijn huishouden
mag aannemen.
Slide 23 - Quizvraag
In 1874 werd in Nederland een belangrijke wet aangenomen. Het was voortaan verboden om kinderen onder de twaalf jaar in fabrieken te laten werken. Het voorstel voor deze wet was ingediend door een lid van de Tweede Kamer. Onder welke naam is deze wet bekend geworden?
Slide 24 - Open vraag
In 1886-1887 vond een groot onderzoek plaats naar de arbeidsomstandigheden in Nederlandse fabrieken. Tijdens dit onderzoek werden getuigen onder ede gehoord door enkele Kamerleden. Hoe heet het recht waar de Kamerleden gebruik van maakten?
Slide 25 - Open vraag
Tussen 1850 en 1920 werden, naast het Kinderwetje, nog verschillende andere sociale wetten aangenomen en ingevoerd.
Noem twee voorbeelden van deze sociale wetten.
Slide 26 - Open vraag
Deze prent is gemaakt naar aanleiding van de Ongevallenwet. Zijn de personen die toekijken positief of negatief over de Ongevallenwet? En welk argument past daarbij?
A
Positief, want de wet helpt arbeiders bij blijvende
arbeidsongeschiktheid.
B
Positief, want de wet voorkomt dat arbeiders ongelukken zullen krijgen
op hun werk.
C
Negatief, want de wet zorgt ervoor dat arbeiders sneller zullen worden
ontslagen.
D
Negatief, want de wet zorgt ervoor dat arbeiders te gemakkelijk een
uitkering kunnen aanvragen.
Slide 27 - Quizvraag
Het onderzoek van 1886-1887 naar arbeidsomstandigheden maakte duidelijk welk groot maatschappelijk probleem er bestond. Dit probleem moest worden opgelost. Eén politieke groep vond dat de overheid zich in het algemeen zo weinig mogelijk met de samenleving moest bemoeien. Maar na de uitslag van dit onderzoek vonden veel aanhangers van deze groep dat de overheid nu wél moest ingrijpen. Welk maatschappelijk probleem moest worden opgelost? En van welke politieke groep veranderde veel aanhangers van mening?
A
kiesrecht/ liberalen
B
kiesrecht/ socialisten
C
sociale kwestie/ liberalen
D
sociale kwestie/ socialisten
Slide 28 - Quizvraag
Welke uitspraak over de verzuiling is NIET waar? De verzuiling ...