Paragraaf 1.1 - Behoeften en middelen

Hoofdstuk 1
Jouw financiën
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1
Jouw financiën

Slide 1 - Tekstslide

planning van de les
- voorstellen 
- start maken met hst 1
- huiswerk voor de volgende les 

Slide 2 - Tekstslide

De lessen / regels in de les
- boek en schrift altijd mee
- voorbereid de les in komen (huiswerk is gemaakt)
- opdrachten met berekeningen / uitleg uitwerken 
- lijntjes / ruitjesschrift mag allebei
- rekenmachine, potlood, gum, pen en geodriehoek mee
- telefoons / oordopjes in de telefoontas 
- geen eten / kauwgum in de les 

Slide 3 - Tekstslide

waar gaat
economie over?

Slide 4 - Woordweb

Keuzes maken                  





Paragraaf 1.1
Behoeften en middelen

Slide 5 - Tekstslide

Je leert in deze paragraaf:
  • wat verschillende soorten behoeften zijn.
  • wat het verband is tussen behoeften, middelen en schaarste.
  • op welke manier mensen in hun behoeften kunnen voorzien.
  • hoe middelen op meerdere manieren kunnen worden ingezet.  

Slide 6 - Tekstslide

Behoeften
Behoeften 
Alles wat je graag wil hebben of nodig hebt.

Primaire behoeften
  • Heb je nodig om te overleven.

Secundaire behoeften
  • Wil je graag hebben.
  • Normale en luxebehoeften.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

1.1 Behoeften en middelen
Keuzes maken
Schaarste
  • Ontstaat door beperkte middelen (geld en/of tijd) en veel behoeften
  • Daarom moet je prioriteiten stellen.

Schaarse goederen
:
Er zijn middelen nodig om te produceren -> vrijwel alles wat wij hebben / gebruiken / behoefte aan hebben is schaars! 
Wind, zeewater, zonlicht,... zijn vrije goederen.

Slide 9 - Tekstslide

Ik wil varen met een boot in de zee.

De boot is een...
A
schaars goed
B
vrij goed

Slide 10 - Quizvraag

Ik wil varen met een boot in de zee.

De zee is een...
A
schaars goed
B
vrij goed

Slide 11 - Quizvraag

Ik wil een glas water van de kraan drinken.

Drinkwater is een...
A
schaars goed
B
vrij goed

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Video

1.1 Behoeften en middelen
Consumeren
Om je behoeften te bevredigen kan je:
  • Producten consumeren (kopen). Dit kost geld.
      1. Goederen (tastbaar): Gebruiks- of verbruiksgoederen
      2. Diensten (activiteiten)
  • Of aan zelfvoorziening doen. Dit kost tijd.

Je kan je middelen verschillend inzetten. Geld en tijd zijn dus alternatief aanwendbaar.


Slide 14 - Tekstslide

Je gaat naar de schoonheidsspecialist.

Is hier sprake van een goed of dienst?
A
goed
B
dienst

Slide 15 - Quizvraag

Is Youtube een goed of een dienst?
A
goed
B
dienst

Slide 16 - Quizvraag

Een hamer is een...
A
gebruiksgoed
B
verbruiksgoed

Slide 17 - Quizvraag

zelfvoorziening?

Slide 18 - Woordweb

1.1 Behoeften en middelen
  • Ik kan behoeften categoriseren als primaire of secundaire behoeften.
  • Ik kan het begrip schaarste uitleggen met behulp van de begrippen 'behoeften' en 'middelen'.
  • Ik kan uitleggen op welke 3 manieren mensen in hun behoeften kunnen voorzien.
  • Ik kan aan de hand van een voorbeeld uitleggen wat alternatief aanwendbaar betekent.

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
Paragraaf 1.1
Opgave 1 t/m 3
Blz. 12 & 13


Slide 20 - Tekstslide