1.1 Geboorte en sterfte deel 2

Hoofdstuk 1: 
§1.1 deel 2
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1: 
§1.1 deel 2

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning 
Aanwezigheid, boekencontrole en huiswerkcontrole

Mededelingen:  

Uitleg deel 2 §1.1 ‘geboorte en sterfte’

Maak van §1.1 ‘geboorte en sterfte’ vraag 6 t/m 8

Lesdoelencheck

Vooruitblik op de volgende les

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelvragen van deze les
  1. Welke fasen kent het demografisch transitie model?
  2. Welk doel heeft het dit model?

Slide 3 - Tekstslide



Het geboorte- en sterftecijfer sterk worden beïnvloedt door het welvaartsniveau van een land. Een stijgende welvaart leidt tot een dalend sterfte- en geboortecijfer. 
    Het demografische transitiemodel vertelt ons dus hoe en waarom de bevolking groeit bij een stijgend welvaartsniveau.
    !
    Het demografische transitiemodel
    In de eerste fase van het demografische transitiemodel zijn zowel het geboorte- als het sterftecijfer erg hoog. Dit is het geval bij veel landen tijdens de middeleeuwen. Tegenwoordig kunnen we alleen nog de alleramste landen en indianenstammen die nauwelijks contact hebben met andere volken plaatsen in de eerste fase van het model.
    De omvang van de totale bevolking is redelijk klein.
    1
    In de 2e fase van het model maakt het land de eerste economische groei door. Door deze economische groei is er meer geld beschikbaar voor de gezondheidszorg en scholing. Zo is er meer kennis over hygiëne en zijn er meer ziekenhuizen en artsen beschikbaar. Hierdoor daalt het sterftecijfer. Let op: Het geboortecijfer blijft nog wel hoog! Omdat er een (groot) verschil ontstaat tussen het sterfte- en geboortecijfer groeit de bevolkingsomvang. Er komen namelijk veel mensen bij (hoog geboortecijfer), maar er overlijden weinig mensen (dalend sterftecijfer). Veel landen in de Periferie kunnen worden geplaatst in deze fase.
    2
    In de 3e fase van het model neemt de welvaart verder toe. Onder andere omdat het scholingsniveau hoger wordt, anticonceptie makkelijker beschikbaar wordt en steeds meer vrouwen werken daalt het geboortecijfer. Mensen krijgen vaak later (en dus minder) kinderen. De totale bevolkingsomvang neemt wel toe, maar als het geboortecijfer (ongeveer) gelijk wordt aan het sterftecijfer stopt de groei van de bevolking. Vooral landen in de Semi-Periferie bevinden zich in deze fase.
    3
    In de 4e fase kunnen vooral de rijke landen uit het centrum geplaatst worden. Er is veel medische kennis en mensen kiezen er voor om weinig (gemiddeld 2 a 3) kinderen te krijgen. Deze landen hebben een laag (rond de 10) sterfte- en geboortecijfer. De bevolking neemt dan ook nauwelijks toe. 
    4
    In de 5e en laatste fase van het model neemt de totale bevolkingsomvang af. Er zijn nog maar weinig landen die zich in deze fase van het model bevinden. Waarschijnlijk is Duitsland een van de weinige landen die zich in deze fase bevindt. Na de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een Baby-Boom (er werden veel baby's geboren). Deze groep mensen wordt oud en begint te overlijden. Omdat deze groep zo groot is stijgt het sterftecijfer en het is mogelijk dat het sterftecijfer hoger ligt dan het geboortecijfer. Met andere woorden: Er vallen meer mensen af dan dat er bij komen. Hierdoor daalt de totale bevolkingsomvang. 
    5
    In de grafiek worden 5 fases onderscheiden, elk met zijn eigen kenmerken. Op de X-as (horizontale lijn) wordt de tijd weergegeven: hoe meer naar rechts, hoe verder in de tijd. Op de Y-as (verticale lijn) staat de waarde van het geboorte- & sterftecijfer weergegeven. De gele lijn laat het geboortecijfer zien en de zwarte lijn het sterftecijfer. De bruine lijn laat de totale bevolkingsomvang zien. Er is geen waarde gekoppeld aan de bruine lijn, omdat die per land natuurlijk verschilt. Het is vooral belangrijk om in de gaten te krijgen wanneer de bevolking sterk groeit. 

    Slide 4 - Tekstslide

    Land A heeft een geboortecijfer van 25 en een sterftecijfer van 12,5
    verklaar in welk fase land A zit?

    Slide 5 - Open vraag

    Land B heeft een geboortecijfer van 11 en een sterftecijfer van 10
    verklaar in welk fase land B zit?

    Slide 6 - Open vraag

    Land C heeft een geboortecijfer van 20 en een daalend sterftecijfer
    verklaar in welk fase land C zit?

    Slide 7 - Open vraag

    Land D heeft een dalend geboortecijfer een laag blijvend sterftecijfer
    verklaar in welk fase land D zit?

    Slide 8 - Open vraag

    Slide 9 - Video

    Aan het werk
    Wat: Maak van §1.1 ‘geboorte en sterfte’ vraag 6 t/m 8

    Wanneer: deze les, en wanneer je het niet af krijgt, thuis afmaken!

    Hulp: je tekstboek (Lees goed!)
                     buurman/buurvrouw naast je
                     de Bosatlas

    Klaar: maak herhaling en verdieping (kijk studiewijzer)

    Tijd: 10 min voor de bel

    Slide 10 - Tekstslide

    Welke fasen kent het demografisch transitie model?

    Slide 11 - Open vraag

    Welk doel heeft het dit model?

    Slide 12 - Open vraag