De opperhuid (= dunne laag aaneengesloten cellen) --> beschermt tegen uitdrogen en ziekteverwekkers.
Op het blad ligt een waslaag dit zorgt ervoor dat water minder snel verdampt.
Tussen de cellen van de opperhuid liggen huidmondjes = kleine openingen waardoor gaswsseling plaatsvindt (bevatten ook bladgroenkorrels)
Slide 2 - Tekstslide
Blad
Het grootste deel bestaat uit weefsel met bladgroenkorrels --> zorgen voor de groene kleur + daar vindt fotosynthese plaats.
Daar tussendoor lopen de vaatbundels. (deze bevatten geen bladgroenkorrels)
Vaatbundels vervoeren water met opgeloste stoffen naar de bladeren. Via de nerven komt het bij alle delen van de plant.
Slide 3 - Tekstslide
Huidmondjes
Huidmondjes bestaan uit 2 sluitcellen en kunnen openen en sluiten ('s nachts dicht)
Huidmondjes open --> sluitcellen nemen water op --> vacuolen worden groter --> stevighed neemt toe, cellen veranderen van vorm em opening tussen sluitcellen wordt groter
Huidmondjes dicht --> sluitcellen verliezen water --> Vacuolen worden kleiner --> stevigheid neemt af --> cellen veranderen van vorm en opening gaat dicht
Dicht = geen fotosynthese
Slide 4 - Tekstslide
Fotosynthese
Slide 5 - Tekstslide
Vacuole
De vacuole is gevuld met vocht en dit drukt tegen de celwand aan. Door de druk van het water in de cellen wordt een plant heel stevig.
Wanneer een plant uitdroogt, verdwijnt er water uit de vacuolen van de cellen.
Slide 6 - Tekstslide
Stengels
Functies:
1. Stevigheid geven aan de plant
2.Bladeren en bloemen dragen
3.Stoffen transporteren
4.Reservestoffen opslaan
5.Fotosynthese kan plaatsvinden
Slide 7 - Tekstslide
Functie wortels
1. De plant stevig vastzetten in de bodem
2. Water en mineralen opnemen uit de bodem
3. reservestoffen opslaan
De reservestoffen die opgeslagen worden in de wortels is vooral zetmeel.
Slide 8 - Tekstslide
Bouw wortels
De wortel bestaat uit een een dikke hoofdwortel met kleine zijwortels.
Aan het uiteinde van de zijwortels zitten wortelharen deze nemen water en mineralen op.
Via de celwanden komt het water en mineralen in vaten terecht.
De vaten zijn buisjes die het verder vervoerd door de plant.
Slide 9 - Tekstslide
Houtvaten
Houtvaten vervoeren water en mineralen vanuit de wortels via de stengels naar de bladeren en knoppen.
Slide 10 - Tekstslide
Bastvaten
Bastvaten vervoeren water en energierijke stoffen (glucose) van de bladeren naar de overige delen van een plant.
Slide 11 - Tekstslide
Houtvaten --> bovenkant
Bastvaten --> onderkant
Houtvaten --> binnenkant
Bastvaten -->buitenkant
Blad
Stengel
Slide 12 - Tekstslide
Bij een boom noem je de stengel een stam.
Slide 13 - Tekstslide
Stevigheid door houtcellen en vezels
Planten krijgen stevigheid op twee manieren:
• door vocht in de vacuolen van de cellen
• door vezels
Vezels = bestaan uit langgerekte dode cellen met
dikke celwanden, zitten rondom de vaatbundels
Slide 14 - Tekstslide
Worteldruk
De wortels persen het water omhoog, dit noem je worteldruk
Bij een hoge worteldruk ontstaan er druppels aan de rand van de bladeren --> de druk is hoger dan de verdamping
Slide 15 - Tekstslide
2 groepen stoffen
Energiearme stoffen --> levenloze natuur
- koolstofdioxide, water, mineralen
Energierijke stoffen --> gevormd door dieren of planten
- Koolhydraten (glucose), eiwitten, vetten
Slide 16 - Tekstslide
Fotosynthese en verbranding
Overdag
Fotosynthese
Verbranding
Snachts
Verbranding
Slide 17 - Tekstslide
Energie maken
Glucose die niet wordt verbrand -->
omgezet in zetmeel --> tijdelijk opgeslagen
in de bladeren.
's Nachts zetmeel --> omgezet naar suiker
Slide 18 - Tekstslide
Uit glucose ontstaan andere energierijke stoffen.
Assimilatie = de opbouw van energierijke stoffen uit andere stoffen
Slide 19 - Tekstslide
ongeslachtelijke voortplanting
geslachtelijke voortplanting
1 ouderplant
2 ouderplanten
Slide 20 - Tekstslide
Soorten ongeslachtelijke voortplanting
Knollen
bollen
Uitlopers
Wortelstokken
Stekken
= hebben hetzelfde genotype
Slide 21 - Tekstslide
Geslachtelijke voortplanting
Bloemen zijn de voortplantingsorganen van een plant.
Geslachtscellen worden daar gemaakt.
Mannelijke geslachtscellen --> stuifmeelkorrels
Vrouwelijke geslachtscellen --> eicellen
stuifmeelkorrel + eicel = bevruchte eicel
--> zaadje --> nieuwe plant
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Bestuiving
= Stuifmeelkorrels van een bloem komen op de stamper van een bloem van dezelfde soort.
Er zijn 2 manieren van bestuiving:
-via insecten
-via de wind
Slide 24 - Tekstslide
Insectenbloemen
Bestuiving door insecten -> insectenbloemen
Aangetrokken door:
Nectar
Grote opvallende kroonbladeren
Geur
Stuifmeelkorrels zijn ruw en kleverig --> daardoor blijven ze makkelijk plakken aan de rug van het insect. Insect verplaatst en verspreidt de stuifmeelkorrels
Meeldraden en stamper in de bloem.
Slide 25 - Tekstslide
Windbloemen
Bestuiving door wind -> windbloemen
Kleine onopvallende bloemen
kroonbladeren zijn meestal groen
Maken veel stuifmeel
Wind blaast de stuifmeelkorrels weg, daardoor veel stuifmeel nodig. Zodat ze op de juiste plek komen. Stuifmeelkorrels zijn licht en glad. (daardoor zweven ze makkelijk)
Meeldraden hangen vaak buiten de bloem. Stampers zijn groot en steken vaak buiten de bloem uit.
Slide 26 - Tekstslide
Bevruchting bij planten
-Stuifmeel landt bovenop de stamper
-Stuifmeelkorrel maakt een stuifmeelbuis
-Stuifmeelbuis groeit naar de eicel
(in het vruchtbeginsel)
-Kern van de stuifmeelkorrel versmelt
met de kern van een eicel (bevruchting)
Slide 27 - Tekstslide
Veranderingen na bevruchting
kroonbladeren vallen af
kelkbladeren verschrompelen --> kroontje
bevruchte eicel ontwikkelt zich tot zaad
vruchtbeginsel ontwikkelt zich tot vrucht
Vruchtbeginsel niet bevrucht = vrucht zonder zaad
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Zaden
Stevig bruin vliesje
Bevatten reservevoedel (zetmeel, eiwit, vet)
Kiem: worteltje, stengeltje en 2 blaadjes
Slide 30 - Tekstslide
Ontkieming
= kiem groeit uit tot een kiemplantje
Nodig:
-gunstige temperatuur
-water
-zuurstof
Water --> Zaadlobben zwellen en zaadhuid scheurt
--> worteltje
Slide 31 - Tekstslide
Groei en ontwikkeling
Het kiemplantje wordt groter en zwaarder, omdat er steeds meer cellen bij komen (mitose)
Celstrekking: groei van een plantencel, veel water opnemen in vacuole
Door celstrekking worden de planten langer: lengtegroei, gebeurt in de worteluiteinden en in de toppen
Ontwikkeling: energie nodig die vrij komt door de verbranding
De plant veranderd
Slide 32 - Tekstslide
Een-, tweejarig en vaste planten
Eenjarige plant: Ontwikkeling van zaad tot zaad in 1 jaar
Vaste plant: meerdere jaren vorming zaad. Bovengrondse deel sterft geheel/gedeeltelijk af in najaar
Tweejarige plant
Jaar 1: vorming wortels, stengels en reservevoedsel in bladeren