Oefentoets H4 Atomen & straling

Oefentoets H4
Atomen en Straling
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets H4
Atomen en Straling

Slide 1 - Tekstslide

Voordat je begint...
1. Lees bij iedere opdracht zorgvuldig wat je moet doen.
2. Sla geen opdracht over. Je kan niet terug naar een opgave,
3. Klik bij een open vraag altijd eerst op bewaren. 
Ga daarna pas verder!
4. Vergeet niet om de toets in te leveren als je klaar bent.

Slide 2 - Tekstslide

Klaar om te beginnen?

De toets bestaat uit 24 vragen.
Je kunt 40 punten scoren.

Veel succes!

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen een atoom en een element?

Slide 4 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een atoom en een ion?

Slide 5 - Open vraag

Welke straling komt van de zon?
1 of meerdere antwoorden kunnen goed zijn
A
alfa straling
B
ultraviolette straling
C
infrarode straling
D
gamma straling

Slide 6 - Quizvraag

De radiator van een CV zendt straling uit wat voor een straling is dat?
A
Infrarode straling
B
Rontgenstraling
C
ultraviolette straling
D
zichtbaar licht

Slide 7 - Quizvraag

a. Wat zien we hiernaast?
b. Uit hoeveel atomen bestaat deze tekening?
c. Uit hoeveel moleculen bestaat deze?

Slide 8 - Open vraag

a. Wat zien we hiernaast?
b. Kijk goed. Uit hoeveel protonen, neutronen, elektronen bestaat het?
c. Wat is zijn atoommassa?
d. Welke stof is dit en welke lading heeft het?

Slide 9 - Open vraag

Atoom X heeft 16 protonen, 18 Neutronen, 16 elektronen.
Atoom Y 16 protonen, 17 Neutronen, 16 elektronen.
a. Hoe noem je deze atomen van elkaar?
b. Wat is het massagetal van atoom X en Y
c. Wat is het atoomnummer van Atoom X en Y?

Slide 10 - Open vraag

Wat doet straling op een voorwerp?
let op: Meerdere antwoorden mogelijk!

A
Niets
B
gaat er doorheen
C
wordt teruggekaatst
D
wordt opgenomen (geabsorbeerd)

Slide 11 - Quizvraag

Welke stelling is juist?
stelling 1: Een atoom kan een isotoop hebben, dan verschillen ze in hun aantal protonen onderling.
Stelling 2: Een isotoop is een zelfde atoomsoort, maar met een ander aantal neutronen.

A
stelling 1 is juist
B
stelling 2 is juist
C
stelling 1 en 2 zijn juist
D
stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 12 - Quizvraag

De formule van koolstofdioxide is CO2.
Uit welke atomen bestaat deze?
A
2 x koolstof en 2 x zuurstof
B
1 x koolstof en 2 x zuurstof
C
1 x koolstofzuurstof
D
1 x waterstof en 2 x zuurstof

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een atoom en een element?
A
Atoom is 1 deeltje, een element kan meerdere deeltjes zijn van dezelfde soort
B
Een element kan geen atoom zijn, maar een atoom kan wel een element zijn.
C
Een atoom kan bestaan uit meerdere deeltjes een element is 1 soort deeltje
D
Een atoom en een element bestaan uit 1 soort deeltje van dezelfde soort.

Slide 14 - Quizvraag

Zouden de afbeeldingen eenzelfde stof kunnen zijn? Leg uit!

Slide 15 - Open vraag

Laten botten röntgenstraling door?
A
röntgenstraling wordt doorgelaten
B
röntgenstraling wordt geabsorbeerd

Slide 16 - Quizvraag

Geef de toestandsaanduiding van zilver bij kamertemperatuur
A
aq
B
l
C
s
D
g

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het atoomnummer van zuurstof en in welke groep in het periodiek systeem staat hij?

Slide 18 - Open vraag

Hoe lang duurt het voordat er van een voorraad van 128mg Ag-110 nog maar 1 mg over is.

Slide 19 - Open vraag

Bij een botbreuk wordt er een speciale foto gemaakt.
a. Welke straling wordt hiervoor gebruikt?
b. Wat doet deze straling met botten? Zal deze de staling absorberen of doorlaten?

Slide 20 - Open vraag

Wat wordt er bedoeld met sterke ioniserende straling?

Slide 21 - Open vraag

Noem (minimaal) drie soorten ioniserende stralingen

Slide 22 - Open vraag

Welke straling is het gevaarlijkst en waarom?

Slide 23 - Open vraag

Welke straling is het minst gevaarlijkst en waarom?

Slide 24 - Open vraag

Wat bedoelen we met de 'dracht' bij radioactieve stoffen?

Slide 25 - Open vraag

Wat bedoelen we met 'de halfwaarde tijd' van een bepaalde radioactieve stof?

Slide 26 - Open vraag


IJzer-56 heeft een halfwaardetijd van 3 dagen. Reken uit na hoeveel dagen er nog van 1 kg maar een0.0625 kg over is van het radioactieve materiaal?

Slide 27 - Open vraag

Wat kan er gebeuren met de straling?
Noem drie dingen.

Slide 28 - Open vraag

Noem drie beschermende maatregelen die je neemt bij het werken met radio actieve stoffen.

Slide 29 - Open vraag

Welke stelling over radio activiteit is juist?
stelling 1: Wanneer je een radioactieve tracer krijgt toegediend is dit voor uitwendige medicatie
Stelling 2: Wanneer je een röntgenfoto krijgt toegediend, we noemen dit inwendige medicatie
A
stelling 1 juist
B
stelling 2 juist
C
stelling 1 en 2 zijn juist
D
Stelling 1 en 2 zijn onjuist

Slide 30 - Quizvraag

einde
einde

Slide 31 - Tekstslide