D1: Programmeertalen

Programmeertalen (D1)
Antje Roestenburg
a.roestenburg@minkema.nl
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
InformaticaMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programmeertalen (D1)
Antje Roestenburg
a.roestenburg@minkema.nl

Slide 1 - Tekstslide

Generaties programmeertalen
vroeger vs tegenwoordig

Slide 2 - Tekstslide

Generaties programmeertalen
  1. Machinecode
  2. Assembleertalen
  3. Hogere programmeertalen
  4. Vierde generatietalen
  5. Vijfde generatietalen

Slide 3 - Tekstslide

Hogere- vs. lagere programmeertalen

Slide 4 - Tekstslide

1. Machinecode
Schakelaar in juiste standen zetten (enen en nullen)

Eenvoudig fouten maken

Geschreven specifiek voor een computer

Slide 5 - Tekstslide

2. Assembleertalen
Opvolger van machinecode:
Makkelijkere lettercodes in plaats van nullen en enen

Tegenwoordig alleen in specifieke gevallen gebruikt
(b.v. embedded systems)

Slide 6 - Tekstslide

Uit welke tekens is een assembleertaal opgebouwd?
A
Een reeks enen en nullen
B
Een reeks willekeurige letters
C
Lettercodes of 'mnemonics'
D
Een reeks cijfers met de cijfers 0 t/m 9

Slide 7 - Quizvraag

3. Hogere 
programmeertalen
Procedure: Verschillende machinecode-opdrachten combineren in één programmaopdracht.
Compiler: Procedure vertalen naar machinecode
Computeronafhankelijk: Compiler zet programmeercode om naar geschikte machinecode.

Ook wel imperatieve programmeertalen genoemd

Slide 8 - Tekstslide

Programma's die geschreven zijn in een
lagere programmeertaal kunnen een snelheidsvoordeel hebben.
Hoe komt dit?
A
Gemakkelijker te schrijven
B
Geen compiler nodig om lagere programmeercode te vertalen.
C
Staat verder af van de hardware.
D
Bepaald door schakelaars in plaats van lettercodes.

Slide 9 - Quizvraag

Hogere programmeertalen
De programma’s die met een assembleertaal zijn geschreven, worden specifiek voor bepaalde hardware gemaakt. 
In tegenstelling tot hogere programmeertalen is er geen compiler nodig om de programmacode om te zetten. 

Het ontbreken van deze extra vertaalslag scheelt tijd.

Slide 10 - Tekstslide

4. Vierde generatietalen
  • Minder instructies nodig
  • Probleemgericht
  • Onoverzichtelijke en grote programma’s met ballast
  • Vierde-generatiehulpmiddelen   (b.v. schermgenerator)



Slide 11 - Tekstslide

5. Vijfde generatietalen
Kunstmatige intelligentie

Beschrijven van het probleem
(computer bedenkt de oplossing)

Slide 12 - Tekstslide

Toepassingsgebieden van programmeertalen:


  • Internet
  • Smartphone en tablet
  • Desktops en laptops
  • Kunstmatige intelligentie

Slide 13 - Tekstslide

Internet (client/server)


Op een server:
b.v. PHP, ASP, Python, C++

Bij de client:
HTML, CSS, JavaScript


Slide 14 - Tekstslide

Welke taal wordt gebruikt voor het ontwikkelen van websites?
A
HTML
B
Java
C
Visual Basic
D
C++

Slide 15 - Quizvraag

Smartphone en tablet


Apps geschikt voor één besturingssysteem, b.v.
Android: Java
iOS: Swift, Objective-C



Slide 16 - Tekstslide

Desktops en laptops
Verschillen tussen OS 
(b.v. Windows, macOS, Linux)


Windows:
b.v. C#, Visual Basic, ASP

Cross-platform:
b.v. Python, Java


Slide 17 - Tekstslide

Java en Python maken gebruik van een interpreter.
Dat is hetzelfde als een compiler.
A
juist
B
onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Java en Python zijn platformonafhankelijk, wat betekent dat programmeercode op verschillende besturingssystemen, zoals Windows, macOS of Linux, uitgevoerd kan worden.
Java en Python gebruiken hierbij niet een gewone compiler, maar een interpreter. Die vertaalt de programmacode eerst naar bytecode en daarna naar machinecode. De interpreter zet dus een extra stap ten opzichte van een ‘gewone’ compiler.

Slide 19 - Tekstslide

Kunstmatige intelligentie

Voornamelijk vijfde generatietalen

b.v. Prolog:

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
Fundament Online
Inleiding Programmeren (D1): 

* lezen t/m hoofdstuk 2
* hoofdstuk 1.2: opdracht 1 & 2
* hoofdstuk 1.3: opdracht 2 & 3
* hoofdstuk 1.4: opdracht 1 & 2
* hoofdstuk 1.5: opdracht 1
* hoofdstuk 1.4: opdracht 1 & 2





* hoofdstuk 2.2: opdracht 1
* hoofdstuk 2.3: opdracht 1
* hoofdstuk 2.4: opdracht 1 & 2
* hoofdstuk 2.5: opdracht 1









Slide 21 - Tekstslide

Vragen? 

Slide 22 - Tekstslide