HAVO 1 - Unit 3 - Herhaling

UNIT 3 - FASHION
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

UNIT 3 - FASHION

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

UNIT 3 - FASHION

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesindeling
  1.  Opstarten
  2. Herhalen grammatica 
  3. Herhalen phrases
  4. Oefenen met lezen (pww)
  5. Blooket (herhalen woordjes)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous 
present = tegenwoordige tijd
continuous = constant/doorgaand

"I am teaching"


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous 
Je gebruikt de present continuous wanneer je wil aangeven dat iets op dit moment gebeurt.

She is working on her speech at the moment.
They are playing with each other. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous 
Je vormt de present continuous op de volgende manier:

vorm van to be (am/are/is) + werkwoord + -ing

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To be

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To be
  • zijn (in het Nederlands)
  1. Ik ben 
  2. Jij bent 
  3. Hij / Zij / Het is 
  4. Wij / Jullie / Zij zijn

  • Dit is een onregelmatige werkwoord

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
positive
(positief)
Ik
ben
Jij
bent
zij
is
Hij 
is
Het
is
Wij
zijn
Jullie
zijn
Zij
zijn
I
am
I'm
You
are
You're
She
is
She's
He
is
He's
It
is
It's
We
are
We're
You
are
You're
They
are
They're

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
question
(vragend)
Ben
ik?
Ben
jij?
Is
zij?
Is
hij?
Is
het?
Zijn
wij?
Zijn
jullie?
Zijn
zij?
Am
I
Are
you?
Is
she?
Is
he?
Is
it?
Are
we?
Are
you?
Are
they?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

werkwoord 'zijn'


verb 'to be'
'To be'
negative
(negatief)
I
am not
I'm not
You
are not
You're not
She
is not
She's not
He
is not
He's not
It
is not
It's not
We
are not
We're not
You
are not
You're not
They
are not
They're not
Ik
ben niet
Jij
bent niet
zij
is niet
Hij 
is niet
Het
is niet
Wij
zijn niet
Jullie
zijn niet
Zij
zijn niet

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Summary
Het werkwoord 'to be' = 'zijn' in het Nederlands. Het is een onregelmatige werkwoord.

De drie verschillende vormen in de tegenwoordige tijd van het werkwoord 'to be' zijn: 
am, is & are

positieve zin met het werkwoord 'to be': I am happy / I'm happy
Negatieve zin met het werkwoord 'to be': She is not happy / She isn't happy
Vraagzin met het werkwoord 'to be': Are you happy?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

This / that / these / those

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar
This / that / these / those





Wordt gebruikt om naar iets te wijzen of om ergens naar te verwijzen
enkelvoud
meervoud
Dichtbij
this
these
Ver(der) weg
that
those

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive pronouns

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Possessive Pronouns
  • Geeft aan dat iets het bezit iets of iemand. 
  • Possessive = bezittelijk
  • Pronoun = voornaamwoord

Slide 19 - Tekstslide

We use the first row with possessive pronouns at the beginning of a noun phrase.
We use the second row without a noun following:
That is my coat. (coat is a noun)
That coat is mine. (no noun following)
The meaning is similar, but the words that follow (or don't) are different
Possessive Pronouns
My birthday
His birthday is after mine.
Your dog
Is that dog yours?
His CDs
Those CDs are his.
Her money
The money is all hers.
Its legs
Difference between its and it's
Our laptop
You can borrow ours.
Their friends
They introduced some friends of theirs.

Slide 20 - Tekstslide

We use the first row with possessive pronouns at the beginning of a noun phrase.
We use the second row without a noun following:
That is my coat. (coat is a noun)
That coat is mine. (no noun following)
The meaning is similar, but the words that follow (or don't) are different
Possessive pronoun
met znw
zonder znw
Mijn
my
mine
jouw
your
yours
zijn
his
his
haar
her
hers
zijn/haar
its
-
onze
our
ours
jullie
your
yours
hun
their
theirs
Possessive pronouns (bezittelijk voornaamwoord)

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Much / many

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

much  &   many
much
many
enkelvoud, ontelbaar
meervoud, telbaar
much information
much money
much time
many cars
many dollars
many teenagers
VEEL

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Much & Many
telbaar 
Je kan hier een getal voor zetten
niet telbaar
Je kan hier géén getal voor zetten
many dishes - 3 dishes
much talking
many pencils - 10 pencils
much time
many friends - 5 friends
much sleep

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Wat is de present continuous?
A
Verleden tijd
B
Tegenwoordige tijd (het vindt nu plaats)
C
Toekomst
D
Tegenwoordige tijd die regelmatigheid aangeeft

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present continuous:

Wat is de regel van de present continuous?
A
hele ww+ -ed
B
shit = hele ww+ -s
C
vorm van to be (am/are/is) + hele ww+ -ing
D
ww + ing

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

possessive pronouns
These bikes are ..... .
A
we
B
us
C
our
D
ours

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de twee is een possessive pronoun:
A
its
B
it's

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

much/many?

.................. people
A
much
B
many

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


much/many?
problems
A
much
B
many

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

much/many?

...... love
A
much
B
many

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Phrases oefenen
Vul het Nederlandse antwoord in van de Engelse zinnen. Bij Engelse zinnen, vul je het Nederlandse antwoord in.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I like this sweater with black spots.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe wordt je achternaam gespeld?

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De laatste mode is gewoon idioot.

Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Excuse me, could you tell me the way to the station?

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ben op zoek naar een voetbalpet.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

They are watching a fashion show.

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen leestekst
https://allesvoorengels.nl/vaardigheden/lezen/

https://lingua.com/nl/engels/lezen/

Kies voor niveau A1/A2

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homework
  • Study the complete vocabulary of unit 3 (3.1 + 3.2 + 3.3 + 3.4)
  • Study all of the phrases on p. 170-171



Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Describe the highlight of your winter holiday.

Slide 41 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

What do you think of when you hear: "New Year's Resolutions"

Slide 42 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies

What is your New Year's resolution concerning school?

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

What helps you to stick to your New Year's Resolution?
A
Getting paid to do something
B
Putting a lot of energy into it in the first month
C
Adding it to something you already do
D
Making a habit out of it

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies