6.3 Bloedvaten

6.3
De bloedvaten
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

6.3
De bloedvaten

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt drie typen bloedvaten noemen met hun kenmerken en functies: slagaders, aders en haarvaten.

Je kunt in het bloedvatenstelsel van de mens slagaders en aders benoemen en je kunt de samenstelling van het bloed aangeven.

Slide 2 - Tekstslide

SLAGADERS

  • vervoeren bloed van het hart af - naar de organen toe.
  • kloppen door pompen van het hart.
  • hoge bloeddruk.
  • elastische wand door spierweefsel.
  • vervoeren zuurstofrijkbloed (behalve de longslagader).
  • liggen meestal diep in het lichaam.

Slide 3 - Tekstslide

HAARVATEN

  • zeer dunne wand; 1 cellaag dik.
  • uitwisseling van stoffen met de weefsels (zuurstof en koolstofdioxide, voedingsstoffen en afvalstoffen).
  • zeer lage bloeddruk en lage stroomsnelheid.
  • vormen een zeer uitgebreid netwerk tussen slagaders en aders.

Slide 4 - Tekstslide

ADERS
  • vervoeren bloed naar het hart toe en dus van de organen af.
  • lage bloeddruk.
  • bevat kleppen.
  • dunnere wand en minder elastische wand dan slagaders.
  • vervoeren zuurstofarm bloed (behalve de longader).
  • liggen meer aan de oppervlakte van het lichaam.
  • de hartslag is niet merkbaar in aders.

Slide 5 - Tekstslide

Een bloedvat met een dikke gespierde wand transporteert zuurstofrijk bloed.
Over welk type bloedvat gaat deze zin?
A
Ader
B
Haarvat
C
Slagader
D
Lymfevat

Slide 6 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.
Bloedvat P =.....
Welke stoffen horen bij pijl Q?
Welke stoffen horen bij pijl R?
A
P = slagader Q = O2 en voedingsstoffen R = CO2 en afvalstoffen
B
P = slagader Q = CO2 en afvalstoffen R = O2 en voedingsstoffen
C
P = haarvat Q = O2 en voedingsstoffen R = CO2 en afvalstoffen
D
P = haarvat Q = CO2 en afvalstoffen R = O2 en voedingsstoffen

Slide 7 - Quizvraag

Steekmuggen voeden zich met plantensap en nectar. Maar als de vrouwtjes eitjes gaan aanmaken, hebben ze daarvoor bloed van mensen of dieren nodig. Eén bloedmaaltijd van drie minuten is genoeg voor een legsel van vijftig tot honderd eitjes. Een vrouwtjesmug doet dat vijf tot tien keer in haar leven. Met haar steeksnuit zuigt ze bloed op uit haarvaten in de huid.

Waardoor zijn haarvaten voor muggen geschikter om bloed uit te zuigen dan aders en
slagaders?
A
In haarvaten stroomt gemengd bloed: dus O2-arm en O2-rijk
B
In haarvaten is weinig bloeddruk
C
Haarvaten bevatten geen kleppen
D
De wand van haarvaten is dunner

Slide 8 - Quizvraag

Bloedvaten 
Naamgeving bloedvaten:
Naam van het orgaan waar het bloedvat naartoe stroomt (+ slagader) of vanaf stroomt ( + ader).








Slide 9 - Tekstslide

Bloedvaten
Zuurstofrijk/ zuurstofarm
Voedingsstoffenrijk/ -arm

In de organen zitten haarvaten - daar alleen vindt de stoffen-uitwisseling plaats.



Slide 10 - Tekstslide

Poortader =
bloedvat wat van de dunne darm naar de lever gaat.

Zuurstof-arm en voedingsstof-rijk!!

Slide 11 - Tekstslide

Benoem de nummers:
1, 11, 13 en 14

Gebruik afb. 28 van je boek op blz 100.

Slide 12 - Tekstslide

Benoem de nummers:

1, 11, 13 en 14
A
1= halsslagader; 11= leverslagader; 13= poortader; 14= nierader
B
1= longader; 11= leverslagader; 13= poortader; 14= bovenste holle ader
C
1= aorta; 11= nierslagader; 13= poortader; 14= nierader
D
1= halsslagader; 11= nierslagader; 13= poortader; 14= onderste holle ader

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Doordat de kuitspieren zich ontspannen en aanspannen, ontstaat er afwisselend weinig en veel druk op de aders.
De kleppen in de aders zorgen ervoor dat het bloed in de juiste richting stroomt.

Slide 15 - Tekstslide

Kies uit bloedvat:
4, 5, 7 of 8

Slide 16 - Tekstslide

In welk bloedvat is de
bloeddruk het hoogst?
A
bloedvat 4
B
bloedvat 5
C
bloedvat 7
D
bloedvat 8

Slide 17 - Quizvraag

Zuurstofgehalte van het bloed in en rond de organen.
Welk diagram hoort bij de grote, en welk bij de kleine bloedsomloop?

Slide 18 - Tekstslide

Bekijk de grafieken.
Welk diagram hoort bij de grote,
en welk bij de kleine bloedsomloop?
A
Grote bloedsomloop = 1 Kleine bloedsomloop = 2
B
Grote bloedsomloop = 2 Kleine bloedsomloop = 1
C
Grote bloedsomloop = 3 Kleine bloedsomloop =4
D
Grote bloedsomloop = 4 Kleine bloedsomloop = 3

Slide 19 - Quizvraag

Zuurstofgehalte van het bloed in en rond de organen.
Welk diagram hoort bij de grote, en welk bij de kleine bloedsomloop?

Slide 20 - Tekstslide

Oefenen Bouw Hart

Slide 21 - Tekstslide

HUISWERK
Bestudeer basisstof 6.3
en maak 20 t/m 23 + 28 en 29

Slide 22 - Tekstslide