Grammar Test: Present perfect, adjectives and adverbs

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

GRAMMAR TEST

- Present Perfect

- Adjectives

- Adverbs

The Present perfect

1. Bekijk het onderwerp van de zin
2. Kies have of has
3. Bekijk het werkwoord dat je moet vervoegen
4. Is het een regelmatig of onregelmatig werkwoord?
5. Regelmatig: ww + ed
6. Onregelmatig: de vorm uit het derde rijtje (past participle)

Leg in je eigen woorden uit:
Wat voor gebeurtenissen beschrijf je met de present perfect?

2: What do you do?

• Je wilt vertellen over iets wat in het verleden is gebeurt en nog steeds gaande is,
• Je wilt vertellen over iets wat in het verleden is gebeurt en het resultaat is nog zichtbaar.

Je gebruikt hierbij de present perfect. 

Have/ has + voltooid deelwoord (Regelmatig ww+ ed / Onregelmatig ww 3e rijtje)
I have tripped, now my knees are bruised. (in het verleden + resultaat)

I have played footbal since 2015. (in het verleden en is nog bezig)

You ... (to eat) my cookie, now I am mad.

1. ate
2. has eaten
3. had eaten
4. have eaten

He ... (to use) the same phone for years.

1. had used
2. has used
3. uses
4. is using

Vul de juiste werkwoordsvorm in (niet de hele zin herhalen):
They ... (to read) the same book, now none of them can do a presentation about it.

Vertaal deze zin.
Ik heb koffie gedronken, daarom ben ik niet moe.

Vul alleen de werkwoorden in:
We ....... (see) so many movies that every new movie seems boring.

Adjectives

Adjectives zeggen iets over nouns:

The beautiful lady.

Beautiful is een adjective. Lady is een noun

Alles waar je de/het/een (the, a, an)  voor kan zetten is een noun

Bij appear, seems en alle vormen van to be - komt het werkwoord tussen the noun en the adjective:

The lady seems beautiful, the lady is beautiful, the lady appears beautiful.

Wat doet een adjective?

1. zegt iets over een persoon
2. zegt iets over spullen
3. zegt iets over plaatsen
4. zegt iets over hoe je dingen doet

The ..1... car seems ..2...
Op welke plek komt "big"

1. 1
2. 2

The ..1... building ..2...
Op welke plek komt "tall"

1. 1
2. 2

Which one is the adjective?

1. beautiful
2. well
3. normally
4. wonderfully

Madonna is a ... singer.

1. terribly
2. terrible

I think a Friesian horse is ...

1. beautiful
2. beautifully

Vul een adjective in dat past
A McClaren F1 car is very ....

Marvel movies are ......

The teacher gives ..... instructions.

This is a ...... painting.

My father drives a ...... car

Adverbs:

• Adverbs zeggen iets over verbs:
• Ze vertellen over de manier waarop iets gedaan wordt:
• The man speaks loudly.
• De man spreekt luid. (op een luide manier).
• Adverbs eindigen per regel op -ly
• De uitzonderingen staan op de volgende slide:

Adverbs uitzonderingen:

• Eindigt op l: beautiful - beatifully
  
• Eindigt op e: terrible - terribly
  
• Eindigt op y: easy - easily
  
• Eindigt op ic: fantastic - fantastically

Deze woorden blijven hetzelfde of hebben een nieuwe vorm als adverb:

Goed : good – goodly well

hard : hard – hardly hard

Snel : fast – fastly fast

laag : low– lowly low

lang : long – longly long

Recap
adverbs zijn:

1. zelfstandige naamwoorden
2. bijvoeglijke naamwoorden
3. bijwoorden
4. werkwoorden

What does an adverb do?

1. Zegt iets over een werkwoord
2. Zegt iets over de persoon
3. Zegt iets over het zelfstandig naamwoord
4. Zegt iets over de tijd

Adjectives and adverbs
She dances ......

1. wonderful
2. wonderfully

Adjectives and adverbs
She skates ....

1. fastly
2. fast

Adjectives and adverbs
Racehorses have to run really ....

1. quickly
2. quick

Which one is the adjective?

1. beautiful
2. well
3. normally
4. wonderfully

You can ... open the box.

1. easy
2. easily
3. easyly

He drives the car ...

1. carefully
2. careful

Jamie Oliver cooks ...

1. fantastic
2. fantasticly
3. fantastically

Madonna is a ... singer.

1. terribly
2. terrible

That pizza smells ...

1. nicely
2. nice