4.0 bespreking examenoefening I 3F

Schrijfexamen 3F
   Lees de opdracht goed door, ook tijdens het schrijven.
   Je krijgt tijdens het examen exact 60 minuten voor twee schrijfopdrachten.
   Op het examen krijg je niet te zien wat jouw volgende opdracht is. 

► Ga daarom niet erg uitweiden/veel meer schrijven dan de opdracht van jou vraagt. 


1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Schrijfexamen 3F
   Lees de opdracht goed door, ook tijdens het schrijven.
   Je krijgt tijdens het examen exact 60 minuten voor twee schrijfopdrachten.
   Op het examen krijg je niet te zien wat jouw volgende opdracht is. 

► Ga daarom niet erg uitweiden/veel meer schrijven dan de opdracht van jou vraagt. 


Slide 1 - Tekstslide

VANDAAG
.. gaat over wat lastig werd gevonden bij het schrijven.





Slide 2 - Tekstslide

DE SCHRIJFOPDRACHT
Ben jij razend enthousiast over jouw favoriete stad en ken je alle leuke plekken en activiteiten? Word dan stadsgids! Als stadgids leid je mensen rond door jouw stad, laat je ze bijzondere plekken zien en geef je ze verrassende informatie. 
timer
30:00

Slide 3 - Tekstslide

OPHALEN
► De titel en ook tussenkopjes krijgen geen punt, komma of dat soort dingen. Wat wel mag is een vraagteken of een uitroepteken. 
► Een zin sluit je af met een punt. 
► Vóór een signaalwoord staat een komma → omdat, doordat, vanwege, ook, maar. Truc: lees de zin in je hoofd na. Daar waar je een adempauze neemt, hoort een komma. 

Slide 4 - Tekstslide

OPHALEN
►Een sollicitatiebrief kent alinea's. Het onderwerp is 'sollicitatie naar de functie van ...' Elk deelonderwerp heeft een eigen alinea. Binnen die alinea schrijf je de zinnen achter elkaar door
►Uitdrukking: naar aanleiding van. 
►Landen, plaatsen en talen krijgen een hoofdletter. Eigennamen ook. En mevrouw, meneer, namen van dagen, maanden, jaren? 
► Bezittelijke voornaamwoorden: uw fiets. Jouw fiets.

Slide 5 - Tekstslide

ONTHOUDEN
►Kijk goed naar wat er in de opdracht staat. Aan wie richt je jouw sollicitatie, bijvoorbeeld? Neem de woorden over die in de opdracht staan. Staat er stadstour, dus als één woord met tussen -s, schrijf dat dan ook in jouw tekst. Stadsomroeper. Stadsbus.

►Een opleiding volg je. 'Ik volg de opleiding tot bloemist'. 
►Vraagje: schrijf je een sollicitatiebrief in alinea's en tussenkopjes? 



Slide 6 - Tekstslide

ONTHOUDEN
►'Sommige' gebruik je voor dingen; 'sommigen' schrijf je als het om mensen gaat. Hetzelfde gaat op voor 'andere - anderen', 'beide - beiden'. 
Voorbeeld: 'de meeste mensen - de meesten' 'beide boeken staan in de boekenkast - beiden stapten uit de auto'

► Schrijf cijfers tot twintig uit. Twee in plaats van 2. Negentien i.p.v. 19. Afkortingen ook uitschrijven ;) → M.a.w. wordt ...

Slide 7 - Tekstslide

ONTHOUDEN
Jij weet altijd meer dan de lezer (BOL, opleiding Green Design): licht toe. 

► Schrijf doelgroepgericht! 
De vacature is er, omdat die mensen iemand zoeken. Niet omdat het jou goed uitkomt. 

Bij een sollicitatiebrief schrijf je activerend en informatief

Slide 8 - Tekstslide

ONTHOUDEN
(onderwerpsregel) Sollicitatie naar de vacature van stadsgids

'Heel erg uniek'. 'De klant en de mensen'. 'Me verhaal'. 
► Wat valt op? 

Spelling: hbo, mbo, de opleiding Green Design. 
De verwijswoorden. Deze, die, dat, wat. Wanneer gebruik je welk verwijswoord? Meisje; jongen; zusje; tafel; gezichten; tasje.

Slide 9 - Tekstslide

ONTHOUDEN
Als je opsomt of iets uitlegt, dan hoort daar een dubbele punt bij. Je kunt ook een komma zetten en 'zoals' schrijven. → : zoals is dubbelop en dus niet goed. 

Géén komma voor het voegwoord [en] + [of].

Bijlage: cv (zonder punt erachter)
Wat staat er in de cv? Schrijf je dat ook in jouw sollicitatiebrief? 

Slide 10 - Tekstslide

TIPS
Lees jouw tekst altijd na. Dan merk je of je iets vergeten hebt, zoals een punt aan het einde van de zin. Of een woord. 
Jat woorden uit de opdracht. 
► Let erop hoe een bedrijf z'n eigen naam schrijft. Zo schrijf jij 'm ook. 
► Hoe schrijft de onderwijsinstelling waar je studeert haar naam? 
Schrijf actief, in de tegenwoordige tijd!!

Slide 11 - Tekstslide

TOPS
Woordkeuze: situatie, geïnterviewd, boeddhist, 

De informatie in de alinea's. 
De werkwoordspelling.
De meeste afsluitende zinnen en de meeste openingszinnen.
Géén <hun> als onderwerp (applaus).
NB waar ben je de vacature tegengekomen? Heb je van tevoren gebeld? ► noemen!




Slide 12 - Tekstslide

WAAR OP GELET WORDT
1. Samenhang: logica. Klopt het wat je zegt? Of zeg je het nog een keer, maar dan in andere woorden? 
g
2. Publiek: formeel of juist niet. Belangrijk: begin je met 'u', dan houd je dat vast. 
g
3. Doel: de opdracht voltooien.
g

Slide 13 - Tekstslide

WAAR NOG MEER OP GELET WORDT 
4. Woordenschat: afwisseling/variatie. In signaalwoorden en andere woorden.

5. Spelling: werkwoorden en zelfstandige naamwoorden. 

6. Leesbaarheid: het soort schrijven dat het examen van je vraagt. Hier dus een artikel op het internet. Hoe ziet dat eruit?

Slide 14 - Tekstslide

CIJFERS (uit de losse pols)
32: 
  • 7.3: 3 
  • 8,6: 3
42: 
  • 7.3 : 2
  • 6.0: 1
  • 6.8: 3

Slide 15 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 16 - Tekstslide