leesvaardigheid

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

 Leesvaardigheid

Hoe formuleer je het onderwerp van een tekst?

1. In een hele zin
2. Een kleine samenvatting
3. In een woord of een paar woorden
4. Altijd in minimaal 3 woorden

Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'immers' aan?

1. redengevend
2. oorzakelijk
3. opsommend
4. tegenstellend

Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'hoewel' aan?

1. redengevend
2. oorzakelijk
3. opsommend
4. tegenstellend

Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'daarnaast' aan?

1. redengevend
2. oorzakelijk
3. opsommend
4. tegenstellend

Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'bovendien' aan?

1. redengevend
2. oorzakelijk
3. opsommend
4. tegenstellend

Tienduizenden zullen vandaag die beperkingen voor lief nemen en toch een terrasje pakken. Voor bijna iedereen de eerste keer in 2024. En het wordt perfect weer: 25 graden, volop zon. Beter terrasweer is er niet.
Wat is de kernzin van deze alinea?

1. Tienduizenden zullen vandaag die beperkingen voor lief nemen en toch een terrasje pakken
2. Voor bijna iedereen de eerste keer in 2024.
3. En het wordt perfect weer: 25 graden, volop zon.
4. Beter terrasweer is er niet.

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?

1. een zin die samenvat over datgene wat er over het onderwerp wordt gezegd
2. mening van de schrijver
3. waar de tekst overgaat
4. de kernzin van de tekst

Hoe formuleer je de hoofdgedachte van een tekst?

1. in een woord of paar woorden
2. in een vraagzin
3. in een hele zin
4. in een alinea

Is het eerste
argument
een feit of
een mening?

1. feit
2. mening

Is het tweede
argument
een feit of
een mening?

1. feit
2. mening

De laatste zin:
feit, mening,
argument of conclusie?

1. feit
2. mening
3. argument
4. conclusie

De gehele tekst op laatste zin na: feit, mening, argument of conclusie?

1. feit
2. mening
3. argument
4. conclusie

Feit, mening
of argument?

1. Feit
2. Mening
3. Argument

Wat zijn argumenten? Argumenten zijn ...

1. Belangrijke woorden in een tekst die een verband aangeven
2. Woorden die de mening van de schrijver aangeven
3. Een onderbouwing van de reden waarom je iets doet of niet doet
4. Voorbeelden die gegeven worden in de tekst

Herken het argument.

1. Ben je gek?
2. Ik vind Valentijn echt belachelijk.
3. Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
4. Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...

Bepaal wat de gebruikte strategie is in de volgende leessituaties.
Een tekst doorlezen, voordat je de vragen gaat lezen en maken.

1. oriënterend
2. kritisch
3. globaal
4. studerend

Bepaal wat de gebruikte strategie is in de volgende leessituaties.
Je bladert de folder van Premark door.

1. globaal
2. zoekend
3. orienterend
4. studerend

Woorden die de functie van een tekstgedeelte weergeven. Wat betekenen de functiewoorden? Kies de juiste betekenis.
conclusie

1. Vaststelling van een feit of verschijnsel
2. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
3. Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander
4. Voorwaarde of beperking bij een toezegging

Woorden die de functie van een tekstgedeelte weergeven. Wat betekenen de functiewoorden? Kies de juiste betekenis.
afweging

1. Nadenken over wat het beste is.
2. Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
3. Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
4. Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.