Neem hoofstuk 1 t/m 4 uit je Nederlands boek door.
Deze onderwerpen komen terug in de toets
Werkwoorden herkennen;
Tegenwoordige tijd en verleden tijd;
Zinnen in tegenwoordig tijd en verleden tijd zetten;
Persoonsvorm herkennen in de zin;
Werkwoordelijk gezegde herkennen in de zin;
Onderwerp herkennen in de zin;
Zinsdelen