Future tense

Learning goals today:

    - I know how to use the future tense with "going to" and 'will'.
 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1,2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Learning goals today:

    - I know how to use the future tense with "going to" and 'will'.
 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Future: to be going to
Gebruik:
(1) Om aan te geven dat iemand iets in de toekomst van plan is
I am going to visit my grandparents tomorrow
(2) Een voorspelling waarvan je zeker weet dat het gaat gebeuren (je hebt bewijs).
Look at those grey clouds. It is going to rain.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How do we make the future tense with going to?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies



am


is
are
 you
 he
 you
   I
 she
  it
we
they

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontkenning: where in this sentence do we place 'not'?
I am going to do homework.
A
I not am going to do homework.
B
I am not going to do homework.
C
I am going to not do homework.
D
I am going to do homework not.

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

VRAAGZIN: Zet de woorden in de goede volgorde. 
in the ocean
swim
going to
Simon
is
they
are
going to
buy
new trainers

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

We _________ watch the game at my cousin's.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

She ________ play hockey next Tuesday.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Next week I _______ visit my aunt Helen.

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

You _______ play a new game this evening.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Future tense with 'will'
 will + ww
She will clean her room this afternoon.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Future: will
Gebruik:  
(1) Om iets aan te bieden, bij beloftes,  veronderstellingen(think)
Yes mom, I will clean my room tonight. (belofte)
I think he'll be very happy to see us.(think)

(2) om iets aan te kondigen
The match will start in a few minutes. (aankondiging)

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Future: will
Gebruik:  
 
(3) Een voorspelling zonder dat je weet of het gaat gebeuren. (je hebt GEEN bewijs).
 I think they will win the match.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

How do we make the future tense with will?

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ontkenningen en vraagzinnen
Bij ontkennende zinnen plaats je het woord "not" tussen "will" en het werkwoord.
They will not arrive on time. OF They won't arrive on time.
 
Bij vraagzinnen komt "will" vooraan in de zin. 
Will they arrive on time?
 

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontkenning: waar moet het woordje 'not' staan?
Ray will come to school tomorrow.
A
Ray not will come to school tomorrow.
B
Ray will come not to school tomorrow.
C
Ray will not come to school tomorrow.
D
Ray won't come to school tomorrow.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


7. The weather ________ be sunny and dry tomorrow.

8. Marc ________ join us for dinner, he's not hungry.

 

9. Maybe they _______ give you you money back if you ask nicely.
will
won't
will

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

will or am/is/are going to?
Kies het juiste antwoord:

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul in, gebruik een vorm van 'will' of 'to be going to' en het
werkwoord tussen haakjes :

John .... ( fy) to Paris next week.
A
is going to fly
B
will fly
C
shall fly
D
is willing to go flying

Slide 19 - Quizvraag

plan, maar de kaartjes zijn nog niet gekocht. If so, John is flying to Paris. 
Vul in, gebruik een vorm van 'will' of 'to be going to' en het
werkwoord tussen haakjes :

In 2030 people ... ( buy, only) hybrid or electric cars.
A
are going to only buy
B
are only going to buy
C
will only buy
D
only will buying

Slide 20 - Quizvraag

prediction with no proof
Vul in, gebruik een vorm van 'will' of 'to be going to en het
werkwoord tussen haakjes :

Paul's sister ... ( have) a baby next month.
A
has
B
is going to have
C
will have
D
is willing to have

Slide 21 - Quizvraag

prediction based on proof
Vul in, gebruik een vorm van 'will' of 'to be going to' en het
werkwoord tussen haakjes :

Look at the clouds! It ... ( rain) soon.
A
rains
B
will rain
C
is going to rain
D
shall rain

Slide 22 - Quizvraag

Clouds provide proof: prediction with proof.